Home

Hoge Raad, 16-01-2009, BC4295, 43048

Hoge Raad, 16-01-2009, BC4295, 43048

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 januari 2009
Datum publicatie
16 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BC4295
Formele relaties
Zaaknummer
43048

Inhoudsindicatie

Tweede cassatie,landbouwvrijstelling,houdt de waardestijging van de bouwkop verband met een bestemmingswijziging in de zin van artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet IB 1964?

Uitspraak

16 januari 2009

nr. 43048

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 januari 2006, nr. 05/00964, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verminderd.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 29 april 2005, nr. 40426, BNB 2005/210, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek en in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 31 januari 2008 geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het principiële beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.

4. Uitgangspunten in cassatie

Naast de feiten die zijn vermeld in het verwijzingsarrest kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft het als de "bouwkop" aangeduide deel van het totale perceel waarop hij zijn onderneming drijft, in 1982 gekocht tegen een hogere prijs per vierkante meter dan die welke voor de toen eveneens aangeschafte cultuurgrond gold. In het op 10 september 1982 opgemaakte taxatierapport is de bouwkop als te bebouwen grond hoger in waarde getaxeerd dan de rest van het perceel, dat bij de taxatie als cultuurgrond is getaxeerd.

5. Beoordeling van de middelen

5.1. Het Hof heeft overwogen dat sprake is van een bestemmingswijziging in de zin van artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), maar dat de waardestijging van de bouwkop geen verband houdt met die bestemmingswijziging en daarom ingevolge die bepaling niet tot de winst behoort.

5.2. De middelen van het principale en het incidentele beroep keren zich tegen de hiervoor in onderdeel 5.1 vermelde oordelen. Dienaangaande heeft het volgende te gelden.

5.3. Na het hiervoor onder 2 vermelde verwijzingsarrest staat vast dat de bouwkop, die tussen 1982 en 1998 feitelijk in belanghebbendes landbouwbedrijf werd gebruikt, door de bouw van de woning is onttrokken aan het gebruik ten behoeve van de landbouw in eigenlijke zin. Deze onttrekking vormt een bestemmingswijziging in de zin van artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet met als gevolg dat de in verband met deze bestemmingswijziging met de bouwkop behaalde winst niet valt onder de in deze bepaling opgenomen vrijstelling. Daaraan doet niet af dat, zoals het Hof (kort samengevat) heeft overwogen, de in het landbouwbedrijf in eigenlijke zin gebruikte bouwkop al vanaf de aanschaf daarvan in 1982 potentieel een agrarische bouw-/woonbestemming had. In dezen is de feitelijke aanwending van de bouwkop en niet de potentiële aanwending doorslaggevend. De potentiële aanwending is uiteraard wel een factor die bij de toerekening van de in 1982 voor het totale perceel betaalde aanschafprijs aan de bouwkop in aanmerking moet worden genomen. De aldus tot de belastbare winst te rekenen, aan de bouwkop toe te rekenen voordelen dienen in overeenstemming met goed koopmansgebruik in aanmerking te worden genomen in het jaar van realisatie dan wel in het jaar waarin de bouwkop aan het ondernemingsvermogen wordt onttrokken.

5.4. Nu het middel van het incidentele beroep uitgaat van een onjuiste, immers andere rechtsopvatting dan die welke hiervoor in 5.3 is uiteengezet faalt het.

5.5. Het middel van het principale beroep slaagt op de hiervoor in 5.3 vermelde grond. Dat middel behoeft voor het overige geen behandeling.

5.6. Op grond van het hiervoor in 5.5 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en voor het gerechtshof te 's-Gravenhage een vergoeding dient te worden toegekend.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.