Hoge Raad, 23-01-2009, BF7311, 43973
Hoge Raad, 23-01-2009, BF7311, 43973
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 januari 2009
- Datum publicatie
- 23 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BF7311
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BF7311
- Zaaknummer
- 43973
Inhoudsindicatie
Hoorgesprek na de uitspraak op het bezwaar. Het alsnog houden van een hoorgesprek kon niet meer de zin hebben dat de heffingsambtenaar bij voor beroep vatbare beslissing alsnog rekening zou houden met hetgeen belanghebbende mondeling naar voren wenste te brengen.
Uitspraak
nr. 43973
23 januari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 15 maart 2007, nr. 06/4661, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het jaar 2005 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd Belastingen van de gemeente Leiden (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 20 september 2006 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 september 2008 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het verzet.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij brief van 29 december 2005 aan belanghebbende heeft de heffingsambtenaar geschreven:
"U heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-waarde van uw woning. In uw bezwaar heeft u aangegeven gehoord te willen worden indien de gemeente voornemens is u niet in uw bezwaar tegemoet te komen.
(...) [W]ij zien geen reden om aan uw bezwaar tegemoet te komen.
In de hoorprocedure kunt u uw zienswijze en argumenten naar voren brengen voor zover dat niet reeds is gedaan in het bezwaarschrift. Het horen zal ongeveer 20 minuten duren. Van het horen wordt een verslag gemaakt dat aan u wordt toegezonden.
Indien u alsnog gehoord wilt worden kunt u contact opnemen (...) voor het maken van een afspraak.
Als wij binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief geen bericht van u hebben ontvangen gaan wij ervan uit dat u er geen behoefte meer aan heeft om gehoord te worden."
3.1.2. Bij brief van 13 januari 2006 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar om een hoorgesprek verzocht. Deze brief is op 17 januari 2006 bij de heffingsambtenaar ingekomen.
3.1.3. In zijn uitspraak van 20 januari 2006, op de achterkant waarvan een rechtsmiddelverwijzing in de zin van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Met betrekking tot het hoorgesprek wordt in deze uitspraak opgemerkt:
"U bent per brief, gedagtekend op 29 december 2005 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Indien u hiervan gebruik wenste te maken, had u dit binnen 14 dagen na dagtekening van de brief kenbaar moeten maken. U hebt niet binnen deze termijn gereageerd. Ik ben er daarom van uitgegaan dat u van een hoorzitting hebt afgezien."
3.1.4. Bij brief van 26 januari 2006 (abusievelijk is vermeld 26 januari 2005) heeft de heffingsambtenaar belanghebbende alsnog uitgenodigd voor een hoorgesprek op 28 maart 2006:
"Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek op 26 januari 2006 over het horen inzake uw bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking (...).
In de hoorprocedure kunt u uw zienswijze en argumenten naar voren brengen voorzover dat niet reeds is gedaan in het bezwaarschrift. Het horen zal ongeveer 20 minuten duren. Van het horen wordt een verslag gemaakt dat aan u wordt toegezonden.
Ik wil u er op wijzen dat ik reeds een beslissing op uw bezwaarschrift heb genomen. Deze is u toegezonden op 20 januari 2006. Indien tijdens de hoorzitting nieuwe feiten naar voren komen die van invloed zijn op de vastgestelde waarde dan zal de waarde ambtshalve worden herzien."
3.1.5. Bij brief van 30 maart 2006 schreef de heffingsambtenaar aan belanghebbende onder meer:
"Tijdens het horen heeft u uw bezwaarschrift en de daarin opgesomde negatieve factoren van uw woning toegelicht. In het onderhoud zijn van uw kant geen nieuwe argumenten genoemd die tot een ambtshalve verlaging van de vastgestelde waarde van de onderhavige onroerende zaak hebben geleid."
3.1.6. Bij brief van 8 mei 2006, bij de griffie van de Rechtbank ingekomen op 9 mei 2006, heeft belanghebbende beroep ingesteld "tegen de beschikking dd 20 januari 2006 en de daaropvolgende beschikking n.a.v. de hoorzitting dd 28 maart 2006".
3.2. De Rechtbank heeft, recht doende op het verzet, geoordeeld dat het beroep van belanghebbende terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2002, nr. 36933, BNB 2002/186, geoordeeld
(i) dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat de heffingsambtenaar na de beslissing op het bezwaar belanghebbende heeft meegedeeld dat het alsnog houden van een hoorzitting niet meer de zin kon hebben dat het bestuursorgaan bij zijn beslissing rekening kan houden met hetgeen belanghebbende mondeling naar voren wenste te brengen en dat belanghebbende mitsdien, zo hij een andere beslissing wenste, nog slechts de mogelijkheid zou resten beroep in te stellen bij de Rechtbank;
(ii) dat derhalve, gelet op de strekking van de hoorplicht, van belanghebbende redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij beroep bij de Rechtbank instelde voordat de hoorzitting zou hebben plaatsgevonden;
(iii) dat ten aanzien van het door hem met overschrijding van de beroepstermijn ingediende beroepschrift dan ook redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest;
(iv) mits dat beroepschrift na die hoorzitting zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd is ingediend, waartoe in een geval als het onderhavige is vereist dat het binnen veertien dagen na de hoorzitting is verzonden;
(v) dat belanghebbende zijn beroepschrift ruimschoots na afloop van deze termijn bij de Rechtbank heeft afgegeven, zodat de Rechtbank in het horen van belanghebbende nadat de uitspraak op bezwaar is gedaan geen reden ziet de termijnoverschrijding te verschonen.
3.3. Het middel keert zich tegen het onder (iv) weergegeven oordeel van de Rechtbank. Belanghebbende acht het onbegrijpelijk dat de Rechtbank hem een korte beroepstermijn van twee weken na de hoorzitting toestaat, in plaats van de hem bekende termijn van zes weken.
3.4. Het middel ontbeert belang, omdat het onder (i) weergegeven oordeel van de Rechtbank onjuist is. De heffingsambtenaar heeft immers in zijn hiervoor onder 3.1.4 geciteerde uitnodiging voor het alsnog te houden hoorgesprek erop gewezen dat hij reeds een beslissing op het bezwaarschrift had genomen, en dat de waarde ambtshalve zou worden herzien indien tijdens de hoorzitting nieuwe feiten naar voren zouden komen die van invloed zijn op de vastgestelde waarde. Aan deze mededelingen mocht belanghebbende geen andere gevolgtrekking verbinden dan dat het alsnog houden van een hoorgesprek niet meer de zin kon hebben dat de heffingsambtenaar bij voor beroep vatbare beslissing alsnog rekening zou houden met hetgeen belanghebbende mondeling naar voren wenste te brengen. Mede gelet op de rechtsmiddelverwijzing die opgenomen was in de toen reeds bekendgemaakte uitspraak op bezwaar, heeft de heffingsambtenaar met die mededelingen genoegzaam duidelijk gemaakt dat belanghebbende beroep diende in te stellen binnen de in die rechtsmiddelverwijzing genoemde termijn, zo hij zich wilde indekken tegen de mogelijkheid dat de toegezegde ambtshalve te verrichten heroverweging niet zou leiden tot het door hem gewenste resultaat.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2009.