Home

Hoge Raad, 24-03-2009, BG4831, 07/11474

Hoge Raad, 24-03-2009, BG4831, 07/11474

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 maart 2009
Datum publicatie
25 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG4831
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG4831
Zaaknummer
07/11474
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 48

Inhoudsindicatie

Behulpzaam zijn “bij” (simultaan) of “tot” (consecutief), art. 48 Sr? Vzv. de klacht berust op de opvatting dat het “behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf” a.b.i. art. 48 Sr niet mede kan bestaan uit het geven van informatie aanwijzingen en adviezen, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Ook overigens faalt het middel, nu het Hof heeft vastgesteld dat verdachte de in de bewezenverklaring genoemde informatie, aanwijzingen en adviezen heeft gegeven binnen de bewezenverklaarde periode, zodat het oordeel van het Hof dat verdachte behulpzaam is geweest “bij” het misdrijf geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, noch onbegrijpelijk is.

Uitspraak

24 maart 2009

Strafkamer

nr. 07/11474

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2007, nummer 23/001691-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste, het derde en het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens het ontbreken van een rechtsgeldige klacht heeft verworpen.

3.2. Het middel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11 tot en met 14.

4. Beoordeling van het vijfde middel

4.1. Het middel klaagt erover dat het oordeel van het Hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij afdreiging niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat dat oordeel onbegrijpelijk is.

4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in de periode van 2 september tot en met 10 september 2003 te Amsterdam en Almere en Bussum, ter uitvoering van het door [betrokkene 1 t/m 3] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaarmaking van een geheim, iemand, te weten de [A] NV, te dwingen tot afgifte van enig goed dat aan deze toebehoort, tezamen en in vereniging met een ander

- telefonisch contact hebben opgenomen met een lid van de Raad van Bestuur van de [A] NV en

- aan een medewerker van de [A] NV te kennen hebben gegeven over voor de [A] NV zeer gevoelige/geheime informatie te beschikken en

- ten bewijze dat zij over die informatie beschikten aan een medewerker van de [A] NV faxberichten met betrekking tot die informatie hebben verstuurd en

- aan een medewerker van de [A] NV hebben medegedeeld dat een geldbedrag zou moeten worden betaald, teneinde openbaarmaking van die gevoelige/geheime informatie te voorkomen,

bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 20 augustus 2003 tot en met 10 september 2003 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest,

immers heeft hij, verdachte, aan [betrokkene 3] opzettelijk informatie en aanwijzingen en adviezen gegeven met

betrekking tot de door [betrokkene 1 t/m 3] te volgen tactiek en te ondernemen activiteiten en te verwachten moeilijkheden."

4.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:

"Ik ben werkzaam bij corporate special investigations van de [A] NV. In deze hoedanigheid ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 2 september 2003 heeft [betrokkene 5], lid van de Raad van Bestuur van de [A] NV, op verzoek van zijn secretaresse het nummer 06-[001] gebeld.

Hij kreeg een man aan de lijn die zich voorstelde als "[betrokkene 6]". Deze man gaf te kennen dat hij over documenten beschikte die erg gevoelig zouden liggen bij [A].

De man zei: "Het zal [A] wel wat waard zijn om deze documenten in hun bezit te krijgen". [Betrokkene 5] heeft toen het gesprek beëindigd. Op 3 september 2003 werd door de secretaresse van [betrokkene 5] een faxbericht ontvangen. Het was gericht aan [betrokkene 5] en afkomstig van [betrokkene 6]. De vier pagina's met vertrouwelijke/geheime informatie bevatten een verslag van een affaire in 1997. [Betrokkene 6] bleek de beschikking te hebben over een intern stuk. Dit interne stuk had nooit in handen mogen komen van derden. De directie had in 1997 opdracht gegeven dit stuk te vemietigen. De inschatting van de Raad van Bestuur van de [A] NV is dat als deze informatie in de openbaarheid komt, het grote nieuwswaarde heeft, wat een zeer negatieve invloed zou hebben op de verzekeringstak van de [A] en mogelijk andere verzekeraars. Op 4 september 2003 heeft [betrokkene 7], hoofd special investigations van de [A], gebeld met nummer 06-[001]. Hij kreeg een man aan de lijn die zich voorstelde met de naam [betrokkene 6]. Uit het gesprek kon worden opgemaakt dat de man spreekt over "wij", dat de stukken voor [A] bepaalde waarde hebben, dat hij vindersloon wil en dat hij met anderen ook in gesprek is over de waarde van de documenten."

b. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1]:

"In 1997 was ik werkzaam bij [A] als senior Schadebehandelaar. [Betrokkene 1] was een collega van mij. U toont mij document 2, pagina 66 tot en met 68 van het proces-verbaal. Dit stuk is geschreven door mijn voormalige chef, [betrokkene 8]. Ik zie dat hij dit geschreven heeft in oktober 1996. Dit was voor mijn komst bij [A]; ik ben op 1 december 1996 in dienst getreden. Het gaat over de overgang van Loss Occurrance naar Claims Made. Die overgang was voordelig voor verzekeraars maar minder voordelig voor verzekerden, want op het moment dat de verzekeringsperiode eindigde, verviel direct de dekking, ook over de voorliggende periode. Vanuit de Makelaardij Groep, waar ik onder viel, was er verzet tegen deze overgang. We waren er niet blij mee en hebben actie gevoerd. De nieuwsbrief, zoals deze, is voor de werknemers van [A]. Daar houdt het ook mee op. Het is een intern stuk en gaat niet naar klanten toe.

U toont mij document 3, pagina 69 tot en met 72 van het proces-verbaal. Ik ben de auteur van dit stuk. Dit artikel is op deze manier verschenen in de [B]. U toont mij document 4, pagina 73 en 74 van het proces-verbaal. Dit stuk herken ik ook. Wij rebelleerden als afdeling Makelaardij erg tegen de Claims Made Polis.

Omdat ik vanuit mijn werk bezig was met de Claims Made problematiek, dacht men dat het goed was om aan deze problematiek aandacht te besteden en een artikel te schrijven. Mijn directe baas [betrokkene 8] vond dat goed. Deel I van mijn artikel was meer beschouwend van karakter, deel II meer politiek beladen. Het artikel is verschenen op de studiepagina in [B] en was voornamelijk bedoeld voor studenten. Omdat we wisten wat de voordelen van de Claims Made Polis voor verzekeraars waren, zou in deel II van mijn artikel aandacht worden besteed aan de nadelige kant. Wij vonden het een groot struikelblok dat de nadelige kant niet algemeen bekend werd gemaakt. Het artikel is niet in deze vorm gepubliceerd. Dit is wel het model dat naar SVV en de [B] is gegaan.

Ik weet dat, na het uitkomen van deel I van het artikel iemand van [C] heeft gebeld met [B]. Die persoon heeft gezegd dat hij voelde waar dit artikel heen ging en dat hij inzage wilde in het tweede deel, voor publicatie. De [B] heeft dit geweigerd en de persoon de gelegenheid geboden om na publicatie te reageren als het hem niet beviel. Een redacteur van [B] was naaste collega van deze persoon van [C]. Hij werkte zelf ook bij [C]. [C] hield aan met het verzoek. Toen heeft die redacteur van [C] naar het artikel gekeken. Hij vond dat het niet kon. De hele editie is toen van de pers gehaald. [C] had gezegd dat dit een zo zwaar politiek hangijzer was, dat het overleg, bij publicatie van het artikel, een paar jaar terug in de tijd zou worden gezet."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

"Eind augustus 2003 werd ik benaderd door man 3, ik wil zijn naam niet noemen. Hij zei dat hij wat interessants voor mij had. Ik ben die dag voor het eerst in kennis gesteld van [A] documenten. Ik heb toen gekeken naar de stukken. Ik zei dat ik wel geïnteresseerd was om als spreekbuis te fungeren. Ik kreeg te horen dat ik gebeld zou worden door [betrokkene 5] op een GSM. Ik kreeg een GSM bij de stukken. Er werd toen gezegd dat er een bepaalde waarde voor de documenten zou moeten zijn."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:

"Ik ontmoette bij [betrokkene 9] ene [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]). Ik hoorde [betrokkene 1] op een gegeven moment zeggen dat hij over documenten beschikte waaruit bleek dat [C] een truc had uitgehaald waarbij de polishouders door een verandering in de polisvoorwaarden werden benadeeld. Bij dit gesprek was [betrokkene 9] aanwezig. Na ongeveer een week heb ik met [betrokkene 1] afgesproken, dat was samen met [betrokkene 9]. [Betrokkene 1] was toen in het bezit van een viertal pagina's en hij stelde deze aan mij ter beschikking. Afgesproken werd dat ik contact op zou nemen met [betrokkene 5]. Ik zou dan aan [betrokkene 5] vragen of hij belangstelling had voor de pagina's. Vorige week heb ik daadwerkelijk telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 5]. [Betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) heeft een begeleidend schrijven opgesteld bij de vier pagina's die ik aan [betrokkene 5] wilde faxen. Ik heb uiteindelijk vanuit het postkantoor in Almere een fax verstuurd naar [betrokkene 5]. Ik kreeg een aantal documenten van [betrokkene 1] overhandigd aangaande de zogenaamde claims made. Ik heb toen vanaf het postkantoor in Bussum deze documenten gefaxt. Afgelopen dinsdag nam [betrokkene 2] telefonisch contact op met [betrokkene 7] van [A]. [Betrokkene 7] bood vervolgens een bedrag van 5000 euro voor de documenten die wij in ons bezit hadden. Nadat [betrokkene 7] dit voorstel had gedaan hoorde ik dat [betrokkene 2] hierop nogal boos cq verontwaardigd reageerde. Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen dat de documenten waarover wij beschikten veel meer waard waren. Op woensdag (het hof begrijpt: 10 september 2003) heeft [betrokkene 9] nog een document gefaxt naar [betrokkene 7]."

e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"De [A] documenten die ik u heb overhandigd, komen erop neer dat het gaat om veranderingen in polisvoorwaarden. Ik werkte op het hoofdkantoor van [A]. Toen ik wegging heb ik gewoon alle mappen, dus ook die van de Claims Made, in mijn koffer gestopt. Ik wilde het eigenlijk publiceren. Ik heb het hele voorval ooit eens verteld aan een kennis die ik ken als "[betrokkene 3]". Ik had hem verteld dat ik het [A]-schandaal openbaar wilde maken. [Betrokkene 3] bracht mij in contact met een andere [betrokkene 3] die ik ken als [betrokkene 3]. Op uw verzoek zal ik hem M2 noemen. Ik had met M2 afgesproken dat hij [betrokkene 5] zou bellen. M2 heeft ongeveer twee weken geleden het eerste telefonisch onderhoud gehad met [betrokkene 5]. Dit gesprek vond volgens mij plaats op 3 september 2003. Op 4 september 2003 vond opnieuw een telefonisch onderhoud plaats tussen M2 en [betrokkene 7]. In dit gesprek werd afgesproken dat het stuk zou worden opgestuurd. Ik heb vervolgens een journaal met belangrijke speerpunten opgesteld. Dit journaal werd vier pagina's dik en ik ondertekende met "[betrokkene 6]". M2 zou tegen [betrokkene 7] hebben gezegd dat er ook andere geïnteresseerden waren. [Betrokkene 7] was daar niet op gesteld en verzocht met klem dit voorval binnenskamers te houden. Er is altijd van financieel gewin sprake geweest. [Betrokkene 7] had een voorstel gedaan van 5000 euro. Dit vonden wij echter niet voldoende. Wij hebben over bedragen gesproken van 5000 tot 1.000.000 euro. Ik wist natuurlijk dat de stukken die ik in handen had erg waardevol zijn voor de schadebedrijven. Dat zijn bedragen die mogelijk in de miljoenen kunnen lopen. Als wij geld zouden ontvangen, zouden wij het verdelen. Ik zou 40% ontvangen en beide [betrokkene 3]'s 30%."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"[Betrokkene 3] is mijn neef. Ongeveer 4 à 5 weken geleden kwam [betrokkene 3] bij mij en hij vroeg of ik wat stukken wilde lezen. Het betrof onder andere een verhaal met betrekking tot polissen. Ik heb het vermoeden dat hij ze had gekregen van iemand die bij [C] werkte. Ongeveer twee weken later vertelde [betrokkene 3] mij dat er een fax naar [A] was gestuurd. Hij vertelde mij dat er vindersloon was gevraagd. Afgelopen dinsdag (het hof begrijpt: 9 september 2003) belde [betrokkene 3] mij en hij vertelde dat [A] 5000 euro had geboden. Ik hoorde van [betrokkene 3] dat [betrokkene 2] de onderhandelingen deed met [A]. In het gesprek op 9 september 2003 om 20.38 uur heb ik tegen beter weten in [betrokkene 3] geadviseerd. Ik heb hem gezegd dat als hij een bedrag zou noemen, het niet meer over vindersloon zou gaan. Betrokken hierbij waren: mijn neef [betrokkene 3], [betrokkene 2] en nog een [betrokkene 9]."

g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9]:

"Ik heb [betrokkene 1] leren kennen via mijn zaak. [Betrokkene 1] vertelde over papieren van [A] die belangrijk waren en die niet naar buiten gebracht mochten worden. [Betrokkene 3] heeft toen de papieren van [A] bekeken.

Tijdens het afspreken heeft [betrokkene 1] de naam "[betrokkene 6]" bedacht. Daama hebben ze afgesproken om te gaan bellen. De naam die ik toen gehoord heb is [betrokkene 5]. [Betrokkene 3] heeft gebeld naar [betrokkene 5]. Ik ken [betrokkene 2] via [betrokkene 3]. [Betrokkene 2] heet [achternaam betrokkene 2] van zijn achternaam. [Betrokkene 2] heeft gefungeerd als spreekbuis. [Betrokkene 2] is gaan bellen naar [A]. Dit hoorde ik later van [betrokkene 3]. Afgelopen dinsdag kwam [betrokkene 3] bij mij op de zaak. [Betrokkene 3] vroeg aan mij of ik de volgende ochtend een papier wilde faxen. [Betrokkene 3] en [betrokkene 1] hebben het gehad over vindersloon. Ze hebben gesproken over claims die konden komen. [Betrokkene 1] had een brief gemaakt met daarin geschreven dat, als ze daar niet op zouden reageren, ze naar een andere partij gingen. [Betrokkene 1] heeft een keer geroepen dat het miljoenen waard was.

Ze verwachtten als minimum aan vindersloon 100.000 euro. "Ze" is in dit geval [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1] en ik."

h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Op 10 september 2003 te 9.36 uur wordt op het hoofdkantoor van [A] te [plaats] een fax van de afdreigers ontvangen. Deze fax blijkt te zijn verstuurd vanuit de winkel genaamd [D], gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats]."

i. een geschrift, zijnde een weergave van een telefoongesprek van 9 september 2003 te 20.38 uur, dat inhoudt:

"Getapt persoon:

NN1 (het hof begrijpt: [betrokkene 3])

NN2 (het hof begrijpt: [verdachte])

NN1. We hebben weer contact gehad. (...) Toen we hem vanmiddag aan de telefoon hadden zei hij: "ik heb net uitvoerig overleg gehad met de directie, we hebben er wel 5000 euro voor over". Dus [betrokkene 2] riep: "Wat!! Het is wel 2 of 100.000 keer de schade die jullie kunnen lijden!". (...) Maar als hij op een gegeven moment vraagt: "hoeveel wilt u hebben", is dat geen uitlokking?.

NN2. Nee, maar goed. Draai het nou eens om.

NN1. Ja.

NN2. Draai het nou eens om, wordt het zo van: "luister eens, je komt gisteren met vijfduizend euro, eergisteren was het tussen een euro en een miljoen, nou zitten daar nog veel bedragen tussen. Wat denk je zelf, welke kant wij op willen?". (...) Je moet proberen op het lijntje te blijven balanceren. Wankelen mag, vallen niet.

NN1. Ja, daarom overleg ik ook met je. (...)

NN2. Nou ja, daarom zeg ik, speel de bal nou nog een keer terug aan hem. (...) Zo van: "luister, je hebt gisteren een bedrag tussen de 1 en de miljoen genoemd". (...) Wat je kan doen is bellen, zo van, luister, wij sturen je even een pagina waarbij je een indicatie mag geven of het wel nuttig is om elkaar te ontmoeten. (...) Wat je ermee kan winnen is dat ze gewoon blind gaan bieden. Maar dat kan ook een nadeel hebben. (...) Luister, publicitair wordt dit gewoon een drama voor ze. Dit is een nachtmerrie, da's heel simpel. (...) Kijk, jij moet gewoon hoog inzetten, alleen wat is het hun waard? (...) Ik zou het zo lang mogelijk uitstellen, het laten zien. (...)

NN1. Hij heeft ons telefoonnummer. (...)

NN2 vraagt of dat ding de hele dag uitstaat. NN2 zegt dat NN1 het simmetje eruit moet halen. (...) NN1 zegt dat 1 genoeg is en dat daarna een bod moet worden gedaan. NN2 zegt dat hij het een goede tactiek vindt. (...)

NN1. Hij kan morgen ook zeggen: "is goed, ik heb het bekeken, ik bied een miljoen".

NN2. Nou, maar wacht effen, dan moet je het anders spelen. Dan gaan we dus zeggen, we spelen het door. (...)

NN1. Spelen het door?

NN2. Ja, dan zeg je van: "we gaan die spullen doorgeven".

NN1. Ja, als zij niet bieden.

NN2. Ja, dan moet je het goed doen."

j. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende:

- als relaas van de verbalisant:

"[Betrokkene 7], hoofd Corporate Special Investigations van de [A] NV, heeft op 4 september 2003 gebeld met het telefoonnummer 06-[001] en sprak met NN.

[Betrokkene 7] wordt in dit gesprek aangeduid als V,

[Betrokkene 6] als NN."

- als schriftelijke weergave van het telefoongesprek:

"V. (...) Ik bel u namens [betrokkene 5]. (...) Naar aanleiding van de faxen die u gisteren naar hem gezonden hebt. (...) Wat wilt u van ons? (...)

NN. Het zijn natuurlijk wel stukken die denk ik zeker een bepaalde waarde vertegenwoordigen (...), wat is het jullie waard? (...) Daar verwachten wij een voorstel in. (...) Een vindersloon is denk ik wel op zijn plaats. (...)

V. U zegt dat moet geld waard zijn en als we het niet doen dan... (...)

NN. Nou, laten we het zo zeggen, er is vanmorgen ook al gebeld door een andere partij en die heeft zich zeker geïnteresseerd getoond. (...) Het zijn hele discrete stukken die hier liggen. (...) De partij waar wij al contact mee hebben gehad is zeer geïnteresseerd om daar iets tegenover te stellen. (...) We willen eerst een antwoord hebben van [A] of zij daar wel of niet wat tegenover stellen en anders.. (...)

V. ja, ja, met andere woorden, als wij niet over de brug komen.

NN. Dan zal waarschijnlijk een verder contact komen met de andere partij. Dat is onvermijdelijk. Want, kijk, nogmaals, wij denken dat daar vindersloon tegenover staat en wie ons dat uiteindelijk geeft, ja, dat maakt ons in principe niet veel uit."

4.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring in het verkorte arrest onder het kopje 'Het subsidiair tenlastegelegde' voorts nog het volgende overwogen:

"Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte met betrekking tot het delict 'afdreiging' niet als medeplichtige kan worden aangemerkt. Volgens de raadsman vallen de door verdachte verstrekte adviezen niet onder inlichtingen die het delict zouden kunnen ondersteunen, dan wel mogelijk maken en zou de informatie die verdachte gaf al aan de medeverdachten bekend zijn. Het hof overweegt dat, gelet op de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden, de verdachte in de telastegelegde periode een telefoongesprek heeft gevoerd met medeverdachte [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gebeld onder meer voor advies omtrent de strafbaarheid van het plan [A] te benaderen met de stukken van medeverdachte [betrokkene 1]. Uit voornoemd telefoongesprek komt naar het oordeel van het hof duidelijk naar voren dat verdachte op de hoogte was van een mogelijke afdreiging van [A]. Ook blijkt dat verdachte diverse inlichtingen en adviezen heeft verstrekt die het voornemen daartoe hebben ondersteund en hebben bijgedragen aan de wijze van uitvoering van het plan. Voorts is uit de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 3] af te leiden dat hij verdachte heeft gebeld om informatie te verkrijgen waarover hij zelf niet beschikte. Het hof is dan ook van oordeel dat de hulpverlening van de verdachte is aan te merken als een vorm van medeplichtigheid; nu een strafbare poging tot afdreiging op deze handelingen is gevolgd, is voldaan aan de vereisten ex artikel 48 Sr.

De rechtbank (de Hoge Raad leest: het Hof) verwerpt het verweer van de raadsman."

4.4. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof de zogenoemde gelijktijdige medeplichtigheid als bedoeld in art. 48 onder 1°, Sr heeft bewezenverklaard, terwijl het bewezenverklaarde opzettelijk informatie, aanwijzingen en adviezen geven wijst op de zogenoemde voorafgaande medeplichtigheid als bedoeld in art. 48 onder 2°, Sr.

4.5. Voor zover de klacht berust op de opvatting dat het "behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf" als bedoeld in art. 48 onder 1°, Sr niet mede kan bestaan uit het geven van informatie, aanwijzingen en adviezen, berust het op een onjuiste rechtsopvatting.

4.6. Ook overigens faalt de klacht. Blijkens de motivering van de bewezenverklaring heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde informatie, aanwijzingen en adviezen aan één van de plegers van het misdrijf heeft gegeven tijdens een telefoongesprek op 9 september 2003. Gelet op de uit de bewijsmiddelen blijkende periode waarin het misdrijf is gepleegd, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte dusdoende behulpzaam is geweest "bij" het misdrijf geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

4.7 Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu hetmiddel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 maart 2009.