Home

Hoge Raad, 10-07-2009, BG5920, 43195

Hoge Raad, 10-07-2009, BG5920, 43195

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juli 2009
Datum publicatie
10 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG5920
Formele relaties
Zaaknummer
43195

Inhoudsindicatie

Artikel 114 Waterschapswet. Heffing van precariobelasting ter zake van elektriciteitsnetwerken.

Uitspraak

Nr. 43.195

10 juli 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 maart 2006, nr. BK 03/02501, betreffende aanslagen in de precariobelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 aanslagen alsmede voor de jaren 2000 en 2002 voorlopige aanslagen in de precariobelasting van het waterschap Zeeuwse eilanden (hierna: het Waterschap) opgelegd, welke (voorlopige) aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van het Waterschap zijn gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de (voorlopige) aanslagen verminderd.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het dagelijks bestuur van het Waterschap heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M Niessen heeft op 13 november 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende beheert een leidingnetwerk, dat onder meer in grond van het Waterschap is gelegen.

3.1.2. Op 24 november 1997 heeft de algemene vergadering van het Waterschap de Verordening op de percariobelasting van het Waterschap (hierna: de verordening) vastgesteld. De verordening is nadien jaarlijks aangepast, in het bijzonder het onderdeel tarieven. De vaststelling en wijzigingen zijn op de voorgeschreven wijze publiekelijk bekendgemaakt.

3.1.3. De verordening bepaalt onder meer:

BELASTBAAR FEIT

Artikel 1

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven de grond van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd.

BELASTINGPLICHT

Artikel 2

De belasting wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven grond van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd, dan wel degene te wiens behoeve voorwerpen onder, op of boven de grond van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd, worden aangetroffen.

3.1.4. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 aanslagen en voor de jaren 2000 en 2002 voorlopige aanslagen in de precariobelasting opgelegd.

3.2.1. In de onderdelen a en b van het middel wordt onder meer betoogd dat het Waterschap in verband met de Belemmeringenwet Privaatrecht niet bevoegd is om de aanwezigheid van het betrokken leidingnetwerk te verbieden.

3.2.2. Bij de beoordeling van dit betoog dient te worden vooropgesteld dat precariobelasting naar de strekking van artikel 114 van de Waterschapswet kan worden geheven indien het waterschap de aanwezigheid van voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde grond veroorlooft of toestaat. Van zo'n veroorloven of toestaan is geen sprake indien het waterschap rechtens (uit hoofde van de wet, een rechtshandeling of anderszins) de bevoegdheid mist om als eigenaar van de grond tegen die aanwezigheid op te treden (vgl. HR 14 september 2007, nr. 41467, BNB 2007/290).

3.2.3. Wat betreft belanghebbendes beroep op de Belemmeringenwet privaatrecht dient te worden opgemerkt dat het bepaalde in die wet slechts aan een bevoegdheid als zojuist bedoeld in de weg staat, indien de Minister van Verkeer en Waterstaat met toepassing van deze wet een beslissing heeft genomen waarmee aan het waterschap de bevoegdheid is ontnomen zich als eigenaar van de grond tegen de aanwezigheid van de desbetreffende voorwerpen te verzetten. Van zo'n beslissing is in het onderhavige geval geen sprake.

3.2.4. Het beroep van belanghebbende op haar verplichtingen uit hoofde van de Electriciteitswet en de Gaswet maakt het bovenstaande niet anders (vgl. HR 13 augustus 2004, nrs. 37408, 37409 en 37410, BNB 2004/368, onderdeel 3.3). Hierbij kan nog worden aangetekend dat bij de totstandkoming van de Elektriciteitswet pogingen zijn ondernomen om bij amendement in die wet een wettelijke gedoogplicht te doen opnemen teneinde de heffing van precariobelasting te verhinderen (Kamerstukken II 1997/98, 25 621, nr. 59). Het amendement is uiteindelijk ingetrokken omdat er de voorkeur aan werd gegeven de materie bij een latere gelegenheid te regelen (Brief van de Minister, Kamerstukken II 1997/98 25 621, nr. 78 en Handelingen II 1997/98, blz. 64-4770). Een en ander wijst erop dat (ook) de wetgever ervan is uitgegaan dat deze wet de heffing van precariobelasting ter zake van elektriciteitsnetwerken toelaat.

3.3. Ook voor het overige kunnen de onderdelen a en b van het middel niet tot cassatie leiden, evenmin als onderdeel c. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelonderdelen (in zoverre) niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2009.