Home

Hoge Raad, 18-12-2009, BG9830, 08/00403

Hoge Raad, 18-12-2009, BG9830, 08/00403

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 2009
Datum publicatie
18 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG9830
Formele relaties
Zaaknummer
08/00403

Inhoudsindicatie

Douanerechten; Verordening (EEG) nr. 2658/87, bijlage I, onderdeel C; bijlage 3 van Verordening (EG) nr. 2031/2001 van 6 augustus 2001 en van Verordening (EG) nr. 1832/2002 van 1 augustus 2002; invoer van chitosan (poliglusam) waaraan ter conservering zeer geringe hoeveelheden andere stoffen zijn toegevoegd; vrijstelling voor farmaceutische stoffen van toepassing? Vragen aan Hof van Justitie.

Uitspraak

Nr. 08/00403

18 december 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2007, nr. 06/18 DK, betreffende aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) gerichte uitnodigingen tot betaling.

1. Het geding in feitelijke instanties

Van belanghebbende zijn bij op één aanslagbiljet van 19 oktober 2004 verenigde uitnodigingen tot betaling douanerechten geheven. De uitnodigingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/532) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de uitnodigingen tot betaling vernietigd. De uitspraak het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 11 december 2008 geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het beroep in cassatie, vernietiging van 's Hofs uitspraak en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in de jaren 2002 en 2003 diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor een product dat zij in de aangiften omschreef als 'absorbital poeder' (hierna: de goederen). De goederen zijn aangegeven onder tariefpost 3913 90 80 van de Gecombineerde nomenclatuur. Voor de invoer van goederen van deze post gold in de jaren 2002 en 2003 een tarief van 7,6 percent respectievelijk 7,1 percent aan douanerechten. Belanghebbende maakte voor de goederen in haar aangiften aanspraak op een vrijstelling van douanerechten die op de voet van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987, eerste deel, titel II, deel C, voor bepaalde categorieën farmaceutische producten geldt. De goederen zijn met toepassing van voormelde vrijstelling in het vrije verkeer gebracht.

3.1.2. Op 18 augustus 2004 heeft de douane een controle na invoer verricht. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de goederen niet in aanmerking kwamen voor de hiervoor in 3.1.1 omschreven vrijstelling van douanerechten en de douanerechten nagevorderd.

3.1.3. De goederen, in de vorm van poeder, bestaan uit chitosan (96 percent), ascorbinezuur (3 percent) en wijnsteenzuur (1 percent).

3.1.4. Chitosan, een chemische stofnaam, is een stof die wordt verkregen uit het natuurlijke product chitine. De stof chitosan is onder de benaming poliglusam opgenomen in het register van het Amerikaanse instituut Chemical Abstracts Service onder nummer CAS RN 9012-76-4. Poliglusam - met daaraan gekoppeld dit laatstvermelde nummer - is genoemd in de door de Wereldgezondheidsorganisatie vastgestelde lijst van internationale generieke benamingen van farmaceutische stoffen (International Non-proprietary Names; hierna: INN). In het douanetarief is voorzien in een vrijstelling van douanerechten voor bepaalde aangewezen stoffen die op die lijst voorkomen, waaronder poliglusam.

3.1.5. De andere in de goederen voorkomende stoffen, ascorbinezuur en wijnsteenzuur, zijn aan de zuivere stof chitosan toegevoegd om de houdbaarheid van die stof te bevorderen. Het ascorbinezuur en het wijnsteenzuur beschermen de chitosan tegen oxidatie. De toegevoegde stoffen beïnvloeden de werkzaamheid van de stof chitosan niet. De goederen zijn bestemd om te worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een product dat als afslankproduct wordt verkocht.

3.1.6. De houdbaarheid van chitosan in zuivere vorm kan ook op een andere wijze worden bevorderd, te weten door de stof vacuüm te verpakken.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de toevoeging van de zeer geringe hoeveelheden ascorbinezuur en wijnsteenzuur ter conservering van het elementaire product chitosan de toepassing van de vrijstelling voor farmaceutische producten niet in de weg staat. Het middel richt zich tegen dit oordeel van het Hof met het betoog dat indien aan een farmaceutische stof andere stoffen dan farmaceutische stoffen worden toegevoegd, de vrijstelling niet van toepassing is, ongeacht de hoeveelheid toegevoegde stoffen.

3.3. Op grond van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987, eerste deel, titel II, deel C, letter i, in verbinding met bijlage 3 van voornoemde bijlage I, zijn vrijgesteld van douanerechten bepaalde farmaceutische stoffen aangeduid met hun INN-naam die de Wereldhandelsorganisatie voor deze stoffen heeft vastgesteld. Ten tijde van de onderwerpelijke invoeren gold de versie van het douanetarief opgenomen in Verordening (EG) nr. 2031/2001 van 6 augustus 2001 (jaar 2002) en in Verordening (EG) nr. 1832/2002 van 1 augustus 2002 (jaar 2003).

In voormelde bijlagen is niet met zoveel woorden gesteld dat de vrijstelling van douanerechten is beperkt tot de genoemde stoffen in zuivere vorm. De vraag rijst of niettemin deze beperking geldt bij de toepassing van de vrijstelling. Is de aanwijzing in de hiervoor vermelde bijlage 3 beperkt tot farmaceutische werkzame stoffen in zuivere vorm, zonder toevoeging van enige andere stof (vgl. HvJ EG 18 maart 1986, Ethicon GmbH, zaak 58/85, Jurispr. blz. 1131, punt 13)? Of mogen aan de farmaceutische werkzame stof andere stoffen worden toegevoegd, en zo ja, welke beperkingen dienen alsdan te worden gesteld? Is toevoeging van andere stoffen toegestaan op de voorwaarden dat dit is geschied met uitsluitend het oogmerk de farmaceutische stof in goede staat te bewaren en dat een dergelijke toevoeging de werkzaamheid van die stof niet vermindert? Of moet ook als voorwaarde worden gesteld dat de vermenging met andere stoffen niet tot gevolg mag hebben dat het aldus ontstane product voor minder farmaceutische toepassingen geschikt wordt dan het geval is met de farmaceutische stof in zuivere vorm?

3.4. Nu het hier gaat om vragen van uitlegging van gemeenschapsrecht ziet de Hoge Raad aanleiding om op de voet van artikel 267 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie het Hof van Justitie te verzoeken om een prejudiciële beslissing.

5. Beslissing

De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie uitspraak te doen over de volgende vragen:

1. Is de vrijstelling van douanerechten voor farmaceutische stoffen neergelegd in bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987, eerste deel, titel II, deel C, letter i, in samenhang met de in het derde deel (bijlagen), afdeling II, bijlage 3 opgenomen lijst van farmaceutische stoffen, beperkt tot de genoemde (chemische) stof in zuivere vorm?

2. Indien aan de aangewezen farmaceutische stof andere stoffen mogen worden toegevoegd, welke beperkingen dienen dan daarbij te gelden?

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van vorenstaand verzoek uitspraak heeft gedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.