Home

Hoge Raad, 05-06-2009, BG9868, 08/02104

Hoge Raad, 05-06-2009, BG9868, 08/02104

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG9868
Formele relaties
Zaaknummer
08/02104

Inhoudsindicatie

Art. 15a, lid 1, letter k, en art. 15b, lid 1, letter j, Wet LB 1964 (tekst 2002). Naast toepassing 30%-regeling geen plaats voor belastingvrije vergoeding voor uitgaven ter zake van huisvesting.

Uitspraak

Nr. 08/02104

05 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Zwitserland, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 april 2008, nr. 07/00116, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/1887) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 8 december 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft de Zwitserse nationaliteit. In de periode 28 mei 2001 tot en met 31 oktober 2002 is hij in Nederland in dienstbetrekking werkzaam geweest bij een vaste inrichting van een Frans bedrijf. Gedurende die periode heeft hij zijn woning in Zwitserland aangehouden.

3.1.2. Bij beschikking met dagtekening 22 mei 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor toepassing van artikel 15a, lid 1, letter k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2002; hierna: de Wet) in verbinding met Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (de 30%-regeling) voor de periode 1 september 2001 tot en met 31 augustus 2011.

3.1.3. Op grond van de 30%-regeling heeft belanghebbende in 2002 van zijn werkgever een belastingvrije vergoeding voor extraterritoriale kosten van € 29.312 ontvangen. Daarnaast ontving hij van zijn werkgever in dat jaar een vergoeding van € 28.037 voor de door hem gemaakte kosten van huisvesting in Nederland.

3.1.4. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.573. Daarbij is hij ervan uitgegaan dat voormeld bedrag van € 28.037 geen deel uitmaakt van het belastbare inkomen. De Inspecteur heeft het aangegeven belastbare inkomen gecorrigeerd met € 28.037 tot € 61.610.

3.2. Voor het Hof was in geschil of aan belanghebbende naast de toepassing van de 30%-regeling een belastingvrije vergoeding kon worden toegekend voor de uitgaven voor huisvesting buiten de woonplaats, als bedoeld in artikel 15b, lid 1, letter j, van de Wet. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartegen keert zich het middel.

3.3. Uit de aard van de wettelijke regeling inzake het belastingvrij vergoeden van door een werknemer gemaakte kosten vloeit voort dat kosten slechts eenmaal kunnen worden vergoed.

3.4.1. Aan belanghebbende is een vergoeding toegekend ter zake van extraterritoriale kosten, op de voet van artikel 15a, lid 1, aanhef en letter k, van de Wet.

3.4.2. Gelet op zowel de tekst van die bepaling ("extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst") als de tijdens de parlementaire behandeling genoemde voorbeelden van extraterritoriale kosten (zie onderdeel 4.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal) zijn onder die kosten mede begrepen de extra uitgaven voor dubbele huisvesting.

3.4.3. De in voormelde bepaling opgenomen forfaitaire vergoedingsregeling ziet dan ook mede op de kosten van huisvesting als hiervoor in 3.1.3 vermeld.

3.5. Nu aldus aan belanghebbende reeds een vergoeding is verstrekt voor de door de dienstbetrekking opgeroepen kosten van huisvesting buiten de woonplaats, kunnen diezelfde kosten niet nogmaals belastingvrij worden vergoed.

3.6. De omstandigheid dat vóór 2001 krachtens de toen geldende 35%-regeling vergoedingen van kosten tot verwerving van het loon, met inachtneming van de wettelijke criteria, naast die regeling belastingvrij mochten worden verstrekt - dus onder omstandigheden ook de kosten van huisvesting buiten de woonplaats gedurende maximaal twee jaar -, doet aan het vorenstaande geen afbreuk, nu de wetgever bij het treffen van de wettelijke regeling op het punt van dergelijke kosten uitdrukkelijk - en geenszins in afwijking van de tekst van de wettelijke bepaling - het standpunt heeft ingenomen dat deze ook zijn begrepen onder de extraterritoriale kosten.

3.7. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.