Home

Hoge Raad, 23-01-2009, BH0620, 08/01068

Hoge Raad, 23-01-2009, BH0620, 08/01068

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 januari 2009
Datum publicatie
23 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH0620
Zaaknummer
08/01068

Inhoudsindicatie

Verkoop onderneming met gelijktijdige verhuur bedrijfspand en verlening voorkeursrecht van koop. Waardering van naar privé overgaand bedrijfspand. Valt vergoeding voor voorkeursrecht van koop in winstsfeer?

Uitspraak

nr. 08/01068

23 januari 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 januari 2008, nr. BK 139/05, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende en haar echtgenoot drijven sinds 1 juli 1996 een bouwmarkt in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de vof). Zij zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben een aandeel in de winsten en verliezen van de vof alsmede de stille reserves ervan van 40 respectievelijk 60 percent.

3.1.2. Tot 25 januari 2000 heeft de vof een bedrijfspand gehuurd. De vof betaalde laatstelijk een jaarhuur van omstreeks ƒ 170.000. Op 25 januari 2000 hebben belanghebbende en haar echtgenoot het bedrijfspand, voor rekening van de vof aangekocht voor een bedrag van ƒ 1.700.000.

3.1.3. Per 1 februari 2001 is de vof ontbonden en hebben belanghebbende en haar echtgenoot hun onderneming gestaakt.

3.1.4. Bij overeenkomst van 24 januari 2001 (hierna: de koopovereenkomst) hebben belanghebbende en haar echtgenoot de goodwill, de handelsvoorraad, de inventaris en transportmiddelen verkocht aan J Holding B.V. (hierna: J). De totale overnamesom bedroeg ƒ 550.000. J heeft de onderneming voortgezet als L-bouwmarkt. Het bedrijfspand wordt door belanghebbende en haar echtgenoot per 1 februari 2001 verhuurd aan J.

3.1.5. In de huurovereenkomst van 24 januari 2001 - die als bijlage bij de koopovereenkomst is gevoegd - is onder meer het volgende bepaald:

"3.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor een vaste duur van 10 (tien) jaar, ingaande op 1 februari 2001 en lopende tot en met 31 januari 2011.

3.2. Na het verstrijken van de in 3.1. genoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor aansluitende periodes van telkens 5 (vijf) jaar.

(...).

4.2. De huurprijs bedraagt op jaarbasis ƒ 270.000,-."

3.1.6. Verhuurder en huurder zijn in een nadere overeenkomst van dezelfde datum behorende bij de huurovereenkomst een voorkeursrecht van koop van het bedrijfspand overeengekomen. Deze overeenkomst - die tot de stukken van het geding behoort - luidt, voor zover in cassatie van belang:

"Verhuurder en huurder hebben voorts overeenstemming bereikt ter zake van het verstrekken door Verhuurder aan Huurder van een voorkeursrecht van koop van het bedrijfspand, ter zake waarvan Huurder aan Verhuurder een vergoeding voor de verkrijging van dit voorkeursrecht zal voldoen en ter waarborging daarvan een bankgarantie zal afgeven. (...).

Voorkeursrecht van koop.

2.1. In het geval de Verhuurder hangende de looptijd van de Huurovereenkomst voornemens is het bedrijfspand (...) te vervreemden, is hij verplicht dit bedrijfspand eerst aan Huurder te koop aan te bieden, (...).

(...).

2.3. Binnen vier weken na ontvangst van de(..) mededeling van Verhuurder bericht Huurder op de wijze als in artikel 2.2 aangegeven of hij bereid is het bedrijfspand te kopen op de voorwaarden als partijen alsdan zullen overeenkomen. (...).

Vergoeding voorkeursrecht.

3.1. De vergoeding voor de verwerving van het voorkeursrecht bedraagt NLG 200.000,- (...).

3.2. De in artikel 3.1 genoemde vergoeding zal door Huurder niet eerder dan negen maanden doch uiterlijk twaalf maanden na de ingangsdatum van de Huurovereenkomst zijn voldaan (...).

Fiscale consequenties

4.1. In het geval de (...) vergoeding vanwege de Belastingdienst bij Verhuurder (...) wordt belast, is Huurder gehouden om bij helfte bij te dragen aan betaling van deze fiscale claim tot een maximaal netto becijferd bedrag van NLG 28.000 (...)."

3.2. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake is van overgang per 1 februari 2001 van het bedrijfspand naar het privévermogen van belanghebbende, waarna de verhuur van het bedrijfspand door belanghebbende in de privésfeer plaatsvindt. Tussen partijen was - voor zover in cassatie van belang - in geschil de waarde in het economische verkeer van het bedrijfspand bij de overgang naar het privévermogen en het antwoord op de vraag of de betaling voor het voorkeursrecht van koop inclusief de vergoeding voor de belastingschade belast is als winst uit onderneming.

3.3. Voor zover het middel zich richt tegen het oordeel van het Hof dat de waarde in het economische verkeer van het bedrijfspand in goede justitie dient te worden vastgesteld op ƒ 2.100.000, kan het niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Bij de bepaling van de stakingswinst van belanghebbende is door het Hof geen rekening gehouden met de vergoeding voor het voorkeursrecht van koop. Het Hof heeft de stelling van de Inspecteur dat de vergoeding voor het voorkeursrecht van koop door J aan belanghebbende belast is als winst uit onderneming verworpen, omdat de Inspecteur naar het oordeel van het Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt die tot de conclusie leiden dat belanghebbende dit voorkeursrecht heeft bedongen in haar hoedanigheid van ondernemer en niet in haar hoedanigheid van verhuurder van het naar het privévermogen overgebrachte pand. Voor zover het middel zich tegen dit oordeel richt, slaagt het. De hiervoor onder 3.1 vermelde feiten en de stukken van het geding laten immers geen andere gevolgtrekking toe dan dat het aangaan van de huurovereenkomst van het bedrijfspand en de vestiging daarbij van het voorkeursrecht van koop deel uitmaakten van het geheel van handelingen dat belanghebbende heeft verricht ten einde de liquidatie van het ondernemingsvermogen te bewerkstelligen, en aldus zijn geschied in de uitoefening van de onderneming. Dit brengt mee dat de vergoeding voor het voorkeursrecht van koop - inclusief de eventuele vergoeding voor de belastingschade - bij de berekening van de winst uit onderneming van belanghebbende in aanmerking dient te worden genomen. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2009.