Home

Hoge Raad, 13-02-2009, BH2586, 07/12891

Hoge Raad, 13-02-2009, BH2586, 07/12891

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 februari 2009
Datum publicatie
13 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH2586
Formele relaties
Zaaknummer
07/12891

Inhoudsindicatie

Art. 67f AWR. Foute loonbelastingaangifte door adviseur. Grove schuld belanghebbende?

Uitspraak

Nr. 07/12891

13 februari 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X Ltd. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 24 september 2007, nr. 06/00298, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking inzake heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn de tegen de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking ingestelde bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De boete is door de Inspecteur bij ambtshalve gegeven beschikking verminderd.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren en voor het overige ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende exploiteert een schoonmaakbedrijf en had in de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 ongeveer zeventig werknemers in dienst.

3.1.2. C (hierna: C) was in de onderhavige periode volledig gevolmachtigd om belanghebbende te vertegenwoordigen. De loonadministratie en aangiften loonbelasting van belanghebbende werden verzorgd door A, verbonden aan administratiekantoor B te Q (hierna: de adviseur).

3.1.3. Bij brief van 28 juni 1998 heeft C aan de adviseur geschreven:

"Met de aangifte LB mei ben ik 't niet eens.

Omdat wij per maand aangifte moeten doen moeten wij LB betalen.

Dit is onjuist want doet men aangifte per kwartaal of per jaar, hoeft men niets te betalen.

Ik wil derhalve dat deze LB + vakantiegeld als jaaraangifte wordt gezien.

Verzoeke een bezwaarschrift in te dienen en direkt uitstel van betaling te verzoeken.

Als dit soort verrassende aangiftes uit de bus komen heb ik liever dat u even kontakt met mij opneemt voordat de aangifte weggaat.

Bent u het niet met mij eens, geef dan even bericht want dan moet ik zelf bezwaar maken.

Ik vind dat ik niets schuldig ben, sterker nog ik moet nog heel veel LB terug ontvangen."

3.1.4. In de jaren 1999 en 2000 zijn uitsluitend nihilaangiften voor de loonbelasting ingediend. Daarbij werd de af te dragen loonbelasting volledig verrekend met de afdrachtvermindering langdurig werklozen en/of de afdrachtvermindering en doorstroomvermindering lage lonen.

3.1.5. In 2004 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de juistheid van de toepassing door belanghebbende van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 maart 2001 en de verwerking daarvan in de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen.

3.1.6. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan belanghebbende de naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 opgelegd ten bedrage van € 7686. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is een boete opgelegd. De boete is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ambtshalve verminderd tot € 1921 (25 percent van de nageheven belasting).

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of aan belanghebbende terecht een boete is opgelegd wegens grove schuld.

3.3. Het Hof heeft te dien aanzien overwogen dat het met de Inspecteur van oordeel is dat van belanghebbende, die op grote schaal van de afdrachtverminderingen gebruik maakt, mag worden verwacht dat zij zich in de inhoudelijke aspecten van deze regeling verdiept en dat zij van de jaarlijks door de Belastingdienst toegezonden handleiding kennisneemt. Volgens het Hof heeft belanghebbende door deze handleiding en alle andere op de loonbelasting betrekking hebbende bescheiden, zonder daarvan kennis te nemen, door te sturen naar haar adviseur, dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. Hierbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat C namens belanghebbende de aangiften loonbelasting beoordeelde en duidelijke opvattingen had over de wijze waarop de regeling diende te worden toegepast.

3.4.1. Bij de beoordeling van de tegen dit oordeel gerichte klacht gelden de navolgende uitgangspunten. Indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen (hierna: deskundige adviseur), is er geen aanleiding tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept. Dit wordt niet anders door het enkele feit dat hij - al dan niet op grote schaal - gebruik maakt van de desbetreffende regeling, ook niet indien het een regeling als de onderhavige betreft. Reeds hierom kan een belastingplichtige in zo'n geval geen grove schuld ter zake van het niet-betalen van belasting worden verweten op de enkele grond dat hij aan hem toegezonden stukken, die op de desbetreffende belasting betrekking hebben, doorzendt naar zijn deskundige adviseur zonder daarvan zelf kennis te nemen. 's Hofs uitspraak getuigt van een onjuiste rechtsopvatting voor zover daarin de zojuist omschreven uitgangspunten zijn miskend.

3.4.2. Indien het Hof een uitzondering op die uitgangspunten heeft aangenomen omdat belanghebbende de aangiften loonbelasting beoordeelde en duidelijke opvattingen had over de wijze waarop de regeling diende te worden toegepast, heeft het nagelaten aan te geven waarom deze omstandigheden nopen tot het aannemen van grove schuld ter zake van de fouten die tot de onderhavige naheffing met boete hebben geleid. Dusdoende heeft het Hof zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd.

3.4.3. Opmerking verdient in dit verband dat ook indien de belastingplichtige zich in een geval als het onderhavige wél zelf heeft verdiept in de op hem toepasselijke belastingregelingen, hetgeen belanghebbende stelt gedaan te hebben, dat enkele feit nog niet meebrengt dat hij gehouden is om te controleren of zijn deskundige adviseur in de door deze opgemaakte aangiften die regelingen juist heeft toegepast.

3.4.4. Indien het Hof grove schuld heeft aangenomen omdat het aannemelijk oordeelt dat (C, de gevolmachtigde van) belanghebbende de onjuist bevonden aangiften over de onderhavige tijdvakken zelf heeft beoordeeld, heeft het dat bewijsoordeel onvoldoende gemotiveerd. Het Hof verwijst in dat verband (in onderdeel 4.17 van zijn uitspraak) naar de brief van C aan de adviseur van 28 juni 1998 (hiervoor in 3.1.3 geciteerd). Die brief opent met de mededeling van C dat hij het niet eens is met de aangifte over de maand mei 1998. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat het Hof uit die brief concludeert dat C de aangiften heeft beoordeeld over de jaren 1999 en 2000, waarop de aangevochten boete betrekking heeft.

3.4.5. Uit de onderdelen 3.4.1 tot en met 3.4.4 volgt de gegrondheid van de klacht die gericht is tegen het in onderdeel 3.3 weergegeven oordeel van het Hof.

3.5. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.6. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2009.