Home

Hoge Raad, 23-10-2009, BH4047, 08/02701

Hoge Raad, 23-10-2009, BH4047, 08/02701

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 oktober 2009
Datum publicatie
23 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH4047
Formele relaties
Zaaknummer
08/02701

Inhoudsindicatie

Conclusie PG:

Belanghebbende was de chauffeur van een vrachtwagen waarmee een partij sweatshirts onder douaneverband van Q naar een bestemming in Zwitserland vervoerd zouden worden. De shirts zijn echter aan het douanetoezicht onttrokken. De Inspecteur heeft belanghebbende vanwege zijn deelname aan deze onttrekking aansprakelijk gesteld voor de ontstane douaneschuld. Aan de aangever noch aan belanghebbende is meegedeeld dat het vervoersdocument en de goederen het kantoor van bestemming niet hebben bereikt. Evenmin zijn zij in de gelegenheid gesteld het bewijs te leveren van de regelmatigheid van het douanevervoer of van de plaats waar de overtreding of onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan.

Hof Amsterdam achtte redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat de douaneschuld ook niet van andere schuldenaren dan de aangever geïnd kan worden, gelet op het bijzondere gewicht dat in de jurisprudentie van het HvJ EG (onder meer de arresten Lensing & Brockhausen, C-233/98 en Gerlach, C-44/06) wordt toegekend aan de eerbiediging van het recht van de aangever om zijn standpunt kenbaar te maken vóór de vaststelling van de beslissing tot invordering. Het Hof vernietigde de uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.

De Staatssecretaris komt met één middel op tegen de uitspraak van het Hof: schending van het recht doordat het Hof heeft geoordeeld dat de douaneschuld ook bij andere schuldenaren dan de aangever niet kan worden geïnd.

A-G van Hilten constateert dat de feiten die tot de onttrekking aan het douanetoezicht leidden zich hebben voorgedaan in december 1992. Destijds was het communautaire douanerecht neergelegd in diverse verordeningen. Artikel 36, lid 3, van verordening (EEG) nr. 222/77 (na wijziging door verordening (EEG) nr. 474/90) en artikel 11 bis, van de verordening (EEG) nr. 1062/87 (zoals gewijzigd bij verordening (EEG), nr. 1429/90) gaven regels voor de vaststelling van de plaats van de onttrekking. Als de plaats niet kon worden bepaald, werd de onttrekking geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waartoe het kantoor van vertrek behoorde, tenzij binnen drie maanden bewijs werd geleverd van de regelmatigheid van het vervoer of van de daadwerkelijke plaats van de onttrekking. Uit diverse arresten van het HvJ EG (als eerste uit het arrest Lensing & Brockhausen) volgt dat de douane niet bevoegd is de douaneschuld te innen indien aan de aangever de in voormeld artikel 11 bis bedoelde kennisgeving niet is gedaan. In deze rechtspraak ging het steeds om een aangever die tot betaling van de schuld was aangesproken. Uit deze jurisprudentie kan niet met zekerheid worden afgeleid dat ook niet van andere schuldenaren kan worden geïnd. Aan de ene kant lijkt het HvJ EG vooral de schending van het recht van de aangever om zijn standpunt kenbaar te maken als een autoriteit voornemens is een voor hem bezwarend besluit te nemen, aan te grijpen als argument dat die autoriteit niet bevoegd is de douaneschuld te innen. Aangezien de kennisgevingsprocedure slechts de aangever het recht geeft bewijs te leveren, zijn de belangen van andere schuldenaren niet, of in ieder geval niet direct, geschaad. Aan de andere kant kunnen de andere schuldenaren wel belang hebben bij het door de aangever te leveren bewijs over de regelmatigheid van het vervoer of de werkelijke plaats van onttrekking. Daarbij komt het wat vreemd over als de douaneautoriteiten een gemaakte fout zouden kunnen herstellen door de schuld niet van de aangever maar van een andere schuldenaar te innen. Bovendien zou uit de regelgeving kunnen worden opgemaakt dat als aan de aangever geen kennisgeving is verstuurd, de plaats van de onttrekking en daarmee de tot inning bevoegde lidstaat niet kan worden vastgesteld zodat geen enkele lidstaat de bevoegdheid heeft verkregen de schuld te innen. De A-G twijfelt over de uitlegging van de communautaire bepalingen en concludeert tot het stellen van een prejudiciële vraag. Wat betreft de omzetbelasting geldt dat deze het lot van de douanerechten volgt.

Uitspraak

Uitspraak wordt niet gepubliceerd.