Home

Hoge Raad, 20-03-2009, BH6427, 43850

Hoge Raad, 20-03-2009, BH6427, 43850

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 maart 2009
Datum publicatie
20 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH6427
Zaaknummer
43850

Inhoudsindicatie

Ten onrechte niet-ontvankelijkverklaring beroep in cassatie; griffierechten wel tijdig betaald; vervallenverklaring arrest HR 30 november 2007, nr. 43850. Verzuim bestaande uit het niet tijdig in aftrek brengen van omzetbelasting wordt niet gerepareerd door beroep op artikel 18, lid 3, Zesde richtlijn.

Uitspraak

nr. 43.850

20 maart 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X1 B.V. en X2 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 januari 2007, nr. BK-06/00155, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1. Geding in feitelijke instanties

Bij brief van 28 oktober 2004 heeft belanghebbende de Inspecteur bericht dat zij bezwaar maakt tegen (onder meer) haar aangifte over het tijdvak oktober tot en met december 2003, en verzocht om teruggaaf van (onder meer) in voormeld tijdvak aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting ter zake van de bouw van een woning.

Bij uitspraak van 27 mei 2005 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarnaast heeft hij beslist geen termen aanwezig te achten voor het verminderen of teruggeven van belasting.

De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Bij arrest van 30 november 2007, nr. 43850, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie op grond van het bepaalde in artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard met de overweging dat belanghebbende het voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan.

Belanghebbende heeft bij faxbericht van 6 december 2007 aangevoerd dat het griffierecht tijdig is betaald.

Uit nader onderzoek is gebleken dat op 19 april 2007 het voor de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht is voldaan. Nu de betaling, anders dan waarvan is uitgegaan in het op 30 november 2007 gewezen arrest, binnen de gestelde termijn is geschied, acht de Hoge Raad termen aanwezig dat arrest vervallen te verklaren, en het beroep in cassatie alsnog in behandeling te nemen.

Bij brief van 19 december 2007 heeft de Hoge Raad partijen over zijn voornemen om aldus te handelen geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Staatssecretaris vervolgens een conclusie van dupliek.

3. Beoordeling van de klacht

Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof heeft miskend dat het bepaalde in artikel 18, lid 3, van de Zesde richtlijn eraan in de weg stond dat het bezwaar tegen het over het tijdvak oktober tot en met december 2003 voldane bedrag aan omzetbelasting door de Inspecteur niet-ontvankelijk mocht worden verklaard, faalt zij. Indien, in zoverre overeenkomstig het standpunt van belanghebbende, veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende de omzetbelasting waarop het namens haar op 28 oktober 2004 gemaakte bezwaar en gedane verzoek betrekking had, in aftrek had kunnen brengen bij haar aangifte over het tijdvak waarin die belasting haar in rekening was gebracht, heeft het volgende te gelden. Het bepaalde in artikel 18, lid 3, van de Zesde richtlijn leent zich, nu de daar bedoelde aftrek afhankelijk wordt gesteld van door de lidstaten vast te stellen voorwaarden en voorschriften, niet voor rechtstreekse toepassing. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat artikel 18 van de Zesde richtlijn geen verplichting voor de lidstaten inhoudt om belastingplichtigen die in verzuim zijn geweest om met betrekking tot hun in rekening gebrachte belasting het aftrekrecht overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 en 2 van dat artikel uit te oefenen, in alle gevallen toe te staan dat zij een aftrek genieten die niet is gebonden aan de in de leden 1 en 2 vermelde voorwaarden en de daarmee overeenstemmende voorschriften van de nationale regelgeving. Hieruit volgt dat belanghebbende zich voor de nationale rechter niet met vrucht op het bepaalde in artikel 18, lid 3, van de Zesde richtlijn kan beroepen.

De klacht kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2007, nr. 43850, vervallen, en

verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2009.