Home

Hoge Raad, 10-04-2009, BI0550, 08/02908

Hoge Raad, 10-04-2009, BI0550, 08/02908

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 april 2009
Datum publicatie
10 april 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI0550
Zaaknummer
08/02908

Inhoudsindicatie

Verzet, art. 6:7 en 6:11 Awb, ontvankelijkheid beroep, bewijslastverdeling bij boetezaken.

Uitspraak

Nr. 08/02908

10 april 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 22 mei 2008, nr. 06/5552, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 november 2006 het beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.

De Rechtbank heeft bij haar in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De Rechtbank heeft, recht doende op het verzet, geoordeeld dat belanghebbende terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd en voorts dat met de door belanghebbende in de beroepsfase aangevoerde reden voor de termijnoverschrijding, te weten ernstige ziekte en stress, geen rechtvaardiging is gegeven voor de termijnoverschrijding. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.

3.2. Voor zover de bestreden beslissing betrekking had op de navorderingsaanslag, kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Voor zover de bestreden beslissing betrekking had op de boetebeschikking, slagen de middelen. Immers, in dat verband behoefde belanghebbende slechts te stellen dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd, dan wel dat en op welke grond een eventuele termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. De niet-ontvankelijkheid kan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stellingen is bewezen (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43871, BNB 2008/175). De Rechtbank heeft deze regel van bewijslastverdeling miskend.

3.4. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het beroep is niet kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzet dient gegrond te worden verklaard, voor zover de beslissing betrekking had op de boetebeschikking.

4. Proceskosten

Nu de bestreden beslissing door de Inspecteur is uitgelokt, zal de Staatssecretaris van Financiën worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 08/02909 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond, en

voor zover de uitspraak van de Rechtbank betrekking had op de boetebeschikking:

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

verklaart het verzet gegrond,

verstaat dat de uitspraak waartegen het verzet is gedaan, vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.J.J. van Maanen als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2009.