Home

Hoge Raad, 10-04-2009, BI0562, 42681

Hoge Raad, 10-04-2009, BI0562, 42681

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 april 2009
Datum publicatie
10 april 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI0562
Zaaknummer
42681

Inhoudsindicatie

Goede procesorde. In beoordeling betrekken van ter zitting overgelegde nadere stukken indien wederpartij niet is verschenen.

Uitspraak

Nr. 42.681

10 april 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2005, nr. BK-04/01283, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).

1. Het geding in feitelijke instantie

Bij beschikking is de waarde van de onroerende zaak a-straat 1, begane grond, te Z (hierna: de onroerende zaak) voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd Belastingen van de gemeente Leiden (hierna: het Hoofd) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of de onroerende zaak tezamen met de onroerende zaak a-straat 1, 1e etage, één object vormt in de zin van de Wet WOZ.

3.2. De zaak is ter zitting van het Hof behandeld op 23 augustus 2005. Van de zijde van belanghebbende is ter zitting - met berichtgeving daarvan aan het Hof - niemand verschenen. Ter zitting zijn - zonder voorafgaande aankondiging of toezending - door het Hoofd stukken overgelegd, welke stukken het Hof blijkens de verwijzing daarnaar in onderdeel 6.2 van de uitspraak heeft betrokken bij zijn oordeel over de objectafbakening.

3.3. Artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Deze bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Uit deze strekking volgt dat de rechter - binnen het kader van een goede procesorde - de mogelijkheid heeft stukken die binnen tien dagen voor de zitting of eerst ter zitting zijn overgelegd al dan niet in de procedure toe te laten (HR 1 oktober 2004, nr. 38967, BNB 2005/151). Bij de beslissing of een partij, hoewel de wederpartij daartegen bezwaar maakt, de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken ter zitting alsnog over te leggen, zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure voor de feitenrechter heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Uit de uitspraak moet blijken dat een zodanige afweging heeft plaatsgevonden (HR 3 februari 2006, nr. 41329, BNB 2006/204 en HR 16 maart 2007, nr. 42905, BNB 2007/222). Een en ander geldt ook in een geval als het onderhavige, waarin een partij, zonder aankondiging vooraf, ter zitting buiten aanwezigheid van de andere partij stukken wenst over te leggen. In zo'n geval brengt een goede procesorde bovendien mee dat de rechter de inhoud van die stukken slechts dan aan zijn oordeel ten grondslag legt als hij de andere partij in de gelegenheid heeft gesteld daarvan kennis te nemen en daarop te reageren. Dat is slechts anders indien die andere partij doordat hem die gelegenheid niet is geboden niet in zijn verdediging kan zijn geschaad. Het oordeel dat dit laatste geval zich voordoet dient te worden gemotiveerd. Nu het Hof de onder 3.2 bedoelde stukken zonder enige motivering in de beoordeling heeft betrokken, is belanghebbendes klacht over de gang van zaken in zoverre gegrond.

3.4. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 42682 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de gemeente Leiden aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106, en

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Leiden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2009.