Home

Hoge Raad, 08-05-2009, BI2974, 41901

Hoge Raad, 08-05-2009, BI2974, 41901

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 mei 2009
Datum publicatie
8 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI2974
Zaaknummer
41901

Inhoudsindicatie

Artikel 6:11 Awb. Verschoonbare termijnoverschrijding. Onjuiste mededeling over bezwaarmogelijkheden door Inspecteur.

Uitspraak

Nr. 41.901

8 mei 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Sint Maarten (Nederlandse Antillen) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 augustus 2004, nr. 02/01881, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 opgelegd met dagtekening 23 februari 2001 (hierna: de aanslag).

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

Het Hof heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Naar aanleiding van de ontvangst op 21 juni 2001 van een aanmaning betreffende de betaling van de aanslag, heeft belanghebbende op 22 juni 2001 telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur. Daarbij heeft belanghebbende te kennen gegeven bezwaar te willen maken tegen de aanslag, waarop de Inspecteur heeft medegedeeld dat een zodanig bezwaar niet meer mogelijk was, omdat de bezwaartermijn verstreken was en alleen nog een verzoek tot "ambtelijke" herziening mogelijk was.

3.1.2. Op 22 juni 2001 heeft de Inspecteur een faxbericht verzonden aan belanghebbende, waarin onder andere is opgenomen:

"(...)

Met A heb ik afgesproken dat er tot 31 juli a.s. geen invorderingsmaatregelen zullen worden genomen. Indien u op die datum nog geen bezwaarschrift heeft ingediend waarin u tevens om uitstel van betaling verzoekt, zal er tot invordering worden overgegaan. (...)"

3.1.3. Met dagtekening 22 juni 2001 heeft de Ontvanger een brief naar belanghebbende gestuurd waarin hij onder meer schrijft:

"U heeft uitstel van betaling gevraagd voor de volgende aanslag:

Aanslag: inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

Jaar/tijdvak: 1999

(...)

Ik heb besloten dat u uitstel van betaling krijgt. Ik verbind aan dit uitstel de volgende voorwaarden:

Uitstel van betaling wordt verleend tot 1 augustus 2001. Tot deze datum kunt u een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dit zal dan als een nieuw verzoek om uitstel behandeld worden. (...)"

3.1.4. Op 2 augustus 2001 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een faxbericht gestuurd waarin is geschreven:

"(...) Hierbij bevestig ik dat ik op 31 juli met A heb afgesproken dat tot 1 september aanstaande, in afwachting van uw bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 1999, invorderingsmaatregelen uit zullen blijven. (...)"

3.1.5. Belanghebbende heeft op 29 augustus 2001 een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend.

3.2. Voor het Hof was primair in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval is, nu naar 's Hofs oordeel de aanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt, het bezwaarschrift op 29 augustus 2001 buiten de voor indiening daarvan geldende wettelijke termijn - die afliep op 6 april 2001 - is ontvangen en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

3.4.1. Onderdeel 4.5 van 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende pas door ontvangst van de onder 3.1.1 bedoelde aanmaning op de hoogte is geraakt van de aanslag en dat het niet aan haar is te wijten dat zij daarvan niet eerder kennis heeft genomen.

3.4.2. Het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb brengt derhalve mee dat belanghebbende op 22 juni 2001, toen de Inspecteur haar de onder 3.1.1 bedoelde mededeling deed, nog een bezwaarschrift tegen de aanslag had kunnen indienen zonder geconfronteerd te mogen worden met niet-ontvankelijkverklaring wegens het overschrijden van de bezwaartermijn. De mededeling van de Inspecteur, inhoudende dat belanghebbende geen bezwaar meer kon maken, was daarom onjuist.

3.4.3. Het kan belanghebbende niet worden verweten dat zij - kennelijk afgaande op die mededeling - heeft nagelaten zo spoedig mogelijk na kennisneming van de aanslag een bezwaarschrift in te dienen, en zich voor het schriftelijk kenbaar maken van haar bezwaren heeft gericht op de data die door de Inspecteur zijn genoemd in de onder 3.1.2 en 3.1.4 bedoelde faxberichten. Dientengevolge kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim was in de zin van artikel 6:11 van de Awb toen zij op 29 augustus 2001 een bezwaarschrift indiende.

3.4.4. Anders dan het Hof in onderdeel 4.6.2 van zijn uitspraak heeft aangenomen, doet hierbij niet ter zake dat belanghebbende is afgegaan op mededelingen van de Inspecteur die zijn gedaan na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn. Toen die mededelingen werden gedaan, was immers geen sprake van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding (vgl. HR 22 november 2000, nr. 35601, BNB 2001/28, onderdeel 3.3 slotzin). Ook uitlatingen van het bestuursorgaan die in een dergelijk stadium worden gedaan, kunnen in een geval als het onderhavige tot gevolg hebben dat een belanghebbende die op deze mededelingen afgaat niet in verzuim is.

3.5. Belanghebbendes tweede klacht slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor inhoudelijke beoordeling van belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag. De Hoge Raad ziet in dit geval af van terugwijzing naar de Inspecteur, nu belanghebbende en de Inspecteur zowel in de bezwaarfase als voor het Hof (subsidiair) ook de inhoudelijke kant van de zaak hebben behandeld. Belanghebbendes eerste klacht kan onbesproken blijven.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2009.