Hoge Raad, 29-05-2009, BI5103, 42392
Hoge Raad, 29-05-2009, BI5103, 42392
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 mei 2009
- Datum publicatie
- 29 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BI5103
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2483, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 42392
Inhoudsindicatie
Art. 229b, lid 1, Gemeentewet. Overschrijding opbrengstlimiet rioolrecht. Partiële of algehele onverbindendheid van de verordening?
Uitspraak
nr. 42.392
29 mei 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 juni 2005, nr. 00/01167, betreffende na te melden aanslagen in de rioolrechten.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1997 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolrecht eigenaren en rioolrecht gebruikers van de gemeente Heerlen opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze aanslagen gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij het Hof.
Nadien heeft het hoofd van het bureau belastingheffing van de gemeente Heerlen (hierna: de heffingsambtenaar) alsnog, in één geschrift vervatte, uitspraken gedaan op het bezwaar, bij welke uitspraken de aanslagen zijn gehandhaafd.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslagen verminderd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld, voor zover in cassatie van belang:
(i) dat in de raming van de lasten van de gemeentelijke riolering, die de gemeente voor het onderhavige jaar heeft opgesteld, een tweetal posten is opgenomen die daarin niet thuishoren, te weten de post bergbezinkbassin en de post perceptiekosten;
(ii) dat, na eliminatie van deze twee posten uit de lastenraming, de geraamde baten van de rechten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake, zodat het in de toepasselijke verordening neergelegde tarief strijdig is met het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de Wet);
(iii) dat dit meebrengt dat het tarief in die mate moet worden aangepast dat wel wordt voldaan aan de eis van evengenoemd artikellid.
3.2. Een van de klachten keert zich tegen het onder (iii) vermelde oordeel, met het betoog dat het Hof het tarief algeheel
onverbindend had moeten verklaren, en als uitvloeisel daarvan de aanslagen algeheel had moeten vernietigen.
3.3. Bij de beoordeling van deze klacht dient tot uitgangspunt dat in een geval als het Hof hier aanwezig heeft geacht, in beginsel geldt dat de tariefstelling in de gemeentelijke verordening slechts partieel onverbindend is, namelijk voor zover - nadat uit de lastenraming de (gedeelten van) posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen - de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Van algehele onverbindendheid is echter sprake indien (a) het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de desbetreffende post(en) (in zoverre) niet diende(n) ter dekking van de kosten waarvoor het recht of de rechten op grond van artikel 229, lid 1, letters a en b, van de Wet en de desbetreffende verordening mochten worden geheven, en bovendien (b) na de eliminatie van de desbetreffende bedragen uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten (vgl. HR 10 april 2009, nr. 43747, V-N 2009/18.37).
Hiervan uitgaande kunnen de door het Hof vastgestelde feiten niet de slotsom dragen dat de onderhavige verordening slechts partieel onverbindend is, zodat de klacht in zoverre slaagt.
3.4. Ook de klacht dat in het dictum onder 7 andere bedragen zijn vermeld dan voortvloeien uit 's Hofs overweging onder 5.5, wordt terecht aangevoerd.
3.5. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6.1. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.6.2. Het verwijzingshof dient allereerst te onderzoeken of het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de posten bergbezinkbassin en perceptiekosten niet, althans niet geheel, dienden ter dekking van de kosten waarvoor de rioolrechten mochten worden geheven. Opmerking verdient daarbij nog het volgende. Met betrekking tot de vraag of en zo ja in hoeverre de opbrengstlimiet is overschreden, is het verwijzingshof gebonden aan het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof dat noch de post bergbezinkbassin noch de post perceptiekosten diende ter dekking van de kosten waarvoor de rioolrechten mochten worden geheven. Niettemin staat het de heffingsambtenaar vrij om - met het oog op de gevolgen van de limietoverschrijding - het standpunt in te nemen dat die posten wèl daartoe dienden. In dat geval geldt immers bij uitstek dat een ontkennend antwoord moet worden gegeven op de vraag of het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat die posten daartoe niet dienden. In dit verband dient voor wat betreft de post perceptiekosten acht geslagen te worden op de tweede alinea van onderdeel 4.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2005, nr. 39273, BNB 2006/68.
3.6.3. Indien het verwijzingshof tot het oordeel komt dat het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de post bergbezinkbassin niet, althans niet geheel, diende ter dekking van de kosten waarvoor de rioolrechten mochten worden geheven, dient het vervolgens te beoordelen of, na eliminatie van het desbetreffende bedrag uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 09/01398 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Heerlen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Heerlen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.J.J. van Maanen als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2009.