Home

Hoge Raad, 26-06-2009, BI9815, 41715bis

Hoge Raad, 26-06-2009, BI9815, 41715bis

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 juni 2009
Datum publicatie
26 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI9815
Formele relaties
Zaaknummer
41715bis

Inhoudsindicatie

Douanerechten; vervolg op HvJ EG Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V., C-375/07, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V., C- 38/07 P; Artt. 220 en 239 Communautair douanewetboek; Vergissing van douaneautoriteiten redelijkerwijs niet te ontdekken? Gebondenheid van de nationale rechter aan een beschikking van de Europese Commissie in het kader van artikel 239 Communautair douanewetboek.

Uitspraak

Nr. 41.715bis

26 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 december 2004, nr. 01/90096 DK, betreffende aan Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V. te Landgraaf (hierna: belanghebbende) gerichte uitnodigingen tot betaling van douanerechten, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vragen.

1. Ontstaan en loop van het geding

Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 13 juli 2007, nr. 41715, BNB 2007/294, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.

Bij arrest van 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V., C-375/07, BNB 2009/112, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:

1) Vellen, vervaardigd van rijstmeel, zout en water die gedroogd zijn doch geen warmtebehandeling hebben ondergaan, vallen onder GN-postonderverdeling 1905 90 20 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie die voortvloeit uit verordening (EG) nr. 1624/97 van de Commissie van 13 augustus 1997.

2) Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening (EG) nr. 1196/97 van de Commissie van 27 juni 1997 houdende indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, kunnen aantasten.

3) Wanneer bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen door een lidstaat een verzoek is ingediend om kwijtschelding van invoerrechten in de zin van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, en zij reeds een beschikking heeft gegeven die feitelijke en juridische beoordelingen bevat in een specifiek geval van invoerverrichtingen, zijn deze beoordelingen ingevolge artikel 249 EG bindend voor alle instanties van de lidstaat tot wie deze beschikking is gericht, daaronder begrepen zijn rechterlijke instanties die datzelfde geval moeten toetsen aan artikel 220 van genoemde verordening.

Indien de importeur binnen de termijn van artikel 230, vijfde alinea, EG een beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld tegen de beschikking waarbij de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft beslist op het verzoek om kwijtschelding van invoerrechten in de zin van artikel 239 van deze verordening, dient de nationale rechter te beoordelen of hij de behandeling van de zaak moet schorsen om de definitieve beslissing op dat beroep tot nietigverklaring af te wachten dan wel zelf het Hof een prejudiciële vraag ter beoordeling van de geldigheid moet stellen.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2. Nadere beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klachten

Gelet op de verklaring voor recht van het Hof van Justitie als antwoord op de eerste twee door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen falen de in het incidentele beroep in cassatie aangevoerde klachten.

3. Nadere beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende en de douane zich voor wat betreft de tariefindeling van de onderhavige goederen lange tijd hebben vergist. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat belanghebbende die vergissing redelijkerwijs kon ontdekken. Dit oordeel wordt door het middel bestreden.

3.2. De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft naar aanleiding van een door belanghebbende aan de Inspecteur gedaan verzoek om terugbetaling/kwijtschelding op grond van artikel 239 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) bij beschikking van 17 juni 2004 vastgesteld dat kwijtschelding in dit geval niet gerechtvaardigd is. De Commissie was van oordeel dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat er geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid van de ondernemer. Het Gerecht van eerste aanleg heeft het beroep van belanghebbende tegen die beschikking bij arrest van 30 november 2006 verworpen.

Bij zijn arrest van 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading B.V., C-38/07 P, BNB 2009/111, heeft het Hof van Justitie de door belanghebbende tegen vermeld arrest van het Gerecht van eerste aanleg ingestelde hogere voorziening afgewezen. Daardoor is de hiervoor genoemde beschikking van de Commissie onherroepelijk komen vast te staan. Overeenkomstig hetgeen het Hof van Justitie in zijn hiervoor in 1 vermelde arrest voor recht heeft verklaard, is de door de Commissie gegeven beoordeling ten aanzien van de toetsing aan artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW bindend. Dit heeft tot gevolg dat 's Hofs oordeel dat belanghebbende de vergissing van de douaneautoriteiten voor wat betreft de tariefindeling van de onderwerpelijke soort producten redelijkerwijs niet kon ontdekken, onjuist moet worden bevonden, zodat het middel slaagt. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.