Home

Hoge Raad, 04-12-2009, BJ1923, 08/02226

Hoge Raad, 04-12-2009, BJ1923, 08/02226

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 december 2009
Datum publicatie
4 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ1923
Formele relaties
Zaaknummer
08/02226

Inhoudsindicatie

Artikel 2.5 Wet IB 2001. Bij keuze voor binnenlandse belastingplicht geen aftrek voor in België geheven onroerende voorheffing. Dispariteit.

Uitspraak

Nr. 08/02226

4 december 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 april 2008, nr. 03/02642, betreffende een aan X te Z (België) (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 18 juni 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. In 1993 is hij uit Nederland geëmigreerd naar België. Belanghebbende bewoonde in het onderhavige jaar een eigen woning in België die (mede) gefinancierd was met een hypothecaire lening.

3.1.2. In 2001 was belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam en verwierf hij zijn gehele arbeidsinkomen in Nederland.

3.1.3. Belanghebbende heeft gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet IB 2001.

3.1.4. Op de voet van afdeling 3.6 van de Wet IB 2001 bedraagt het eigenwoningforfait € 1.305 en de aftrekbare hypotheekrente € 4.461, zodat het belastbare inkomen uit eigen woning per saldo € 3.156 negatief bedraagt.

3.1.5. Het belastbare inkomen uit werk en woning, berekend naar de regels voor binnenlandse belastingplicht, bedraagt € 48.391.

3.1.6. Belanghebbende was ter zake van zijn woning voor het jaar 2001 Belgische onroerende voorheffing verschuldigd ten bedrage van € 936.

3.2. Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of de in België ter zake van de eigen woning van belanghebbende geheven onroerende voorheffing op zijn inkomen uit werk en woning in mindering moet worden gebracht.

3.3. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Tegen dit oordeel keert zich het middel.

3.4. Het middel slaagt. De omstandigheid dat belanghebbende in het onderhavige jaar ten opzichte van een ingezetene van Nederland meer belasting betaalt (te weten de Belgische onroerende voorheffing) vloeit louter voort uit een dispariteit tussen de betrokken nationale belastingstelsels, welke dispariteit niet wordt verboden door het gemeenschapsrecht. 's Hofs andersluidende oordeel is dus onjuist.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover daarbij het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland is vastgesteld op € 47.455, en

bepaalt het belastbare inkomen uit werk en woning op € 48.391.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2009.