Home

Hoge Raad, 14-08-2009, BJ5120, 07/13304

Hoge Raad, 14-08-2009, BJ5120, 07/13304

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 augustus 2009
Datum publicatie
14 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ5120
Formele relaties
Zaaknummer
07/13304

Inhoudsindicatie

Douanerechten; prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie met betrekking tot toepassing van artikel 33, aanhef, letter f, van het Communautair douanewetboek ingeval goederen werden geleverd onder leveringsconditie 'delivered duty paid' en douanerechten worden nagevorderd.

Uitspraak

nr. 07/13304

14 augustus 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 oktober 2007, nr. 07/73 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende is bij aanslagbiljetten van 7 juni 2001, 11 juni 2001 en 28 juni 2001 uitgenodigd tot betaling van douanerechten.

De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6406) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in de jaren 1998 tot en met 2000 op eigen naam en voor eigen rekening in opdracht van een IJslandse vervoerder, die handelde in opdracht van een IJslandse exporteur, in Nederland verscheidene aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor visproducten (hierna: de goederen) en bij elk van de aangiften - onder overlegging van factuurverklaringen die als oorsprong EER (Europese Economische Ruimte) aangaven - een verzoek gedaan om toepassing van een preferentieel nultarief voor douanerechten in verband met de oorsprong van de goederen. De goederen zijn door de douane met toepassing van het gevraagde preferentiële tarief voor het vrije verkeer vrijgegeven. Nadien heeft de Inspecteur uit een onderzoek naar de oorsprong van de goederen geconcludeerd dat de toepassing van het preferentiële tarief onjuist was omdat de goederen afkomstig waren uit andere derde landen. De Inspecteur is daarom overgegaan tot boekingen achteraf van door belanghebbende verschuldigde douanerechten.

3.1.2. Bij de invoeraangiften heeft belanghebbende facturen in kopie overgelegd van de IJslandse exporteur, gericht aan een afnemer in Spanje. Op de facturen was als leveringsvoorwaarde DDP (Delivered Duty Paid) vermeld, alsmede - als factuurverklaring - de tekst "The Exporter of the products covered by this document (...) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of EEA preferential origin". De leveringsvoorwaarde DDP is in vak 20 van de op het zogenoemd enig document gedane invoeraangiften vermeld.

3.1.3. De Inspecteur heeft wat de douanewaarde van de goederen betreft zich bij de boekingen achteraf gebaseerd op de in de aangiften in vak 42 vermelde prijs en daarop geen bedrag in mindering gebracht ter zake van in te vorderen douanerechten.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat in de op elk van de aangifteformulieren vermelde transactieprijs enig bedrag aan douanerechten is begrepen. De enkele omstandigheid dat de leveringen aan de Spaanse afnemer zijn verricht onder de conditie DDP, is naar het oordeel van het Hof niet voldoende om vast te stellen dat telkens enig bedrag aan douanerechten deel heeft uitgemaakt van de transactieprijs van de goederen. Het Hof heeft het veeleer aannemelijk geacht dat de partijen bij de onderscheiden transacties bij de bepaling van de prijs van de goederen ervan zijn uitgegaan dat ter zake van de invoer van de goederen geen douanerechten verschuldigd waren, zodat in de transactieprijs in het geheel geen bedrag aan douanerechten was opgenomen. Volgens het Hof is er daarom geen aanleiding een deel van de transactieprijs toe te rekenen aan douanerechten die gelet op artikel 33 van het CDW geen deel uitmaken van de douanewaarde.

3.3. Het middel betoogt dat het Hof met dit oordeel een onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 33, aanhef en letter f, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW), aangezien de omstandigheid dat een levering aan een afnemer in de Gemeenschap is verricht onder de voorwaarde dat de douanerechten in de voor de goederen betaalde of te betalen transactieprijs zijn begrepen, voldoende is om ter vaststelling van de douanewaarde de transactieprijs te verminderen met de rechten bij invoer en andere belastingen die in de Gemeenschap ingevolge de invoer dienen te worden voldaan.

3.4.1. In artikel 29, lid 1, van het CDW is bepaald dat de douanewaarde van ingevoerde goederen de transactiewaarde van die goederen is, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33 van het CDW.

In artikel 29, lid 3, letter a, van het CDW is - voor zover thans van belang - bepaald dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan.

Ingevolge artikel 33, aanhef, van het CDW maken bepaalde elementen geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden. In artikel 33, letter f, van het CDW wordt als zodanig element genoemd: rechten bij invoer en andere belastingen die in de Gemeenschap ingevolge de invoer of de verkoop van de goederen dienen te worden voldaan.

3.4.2. In cassatie staat vast dat bij de onderhavige transacties de verkoper en de koper zijn overeengekomen dat rechten die bij de invoer van de goederen zijn verschuldigd, voor rekening komen van de verkoper. Dit heeft belanghebbende tot uitdrukking gebracht door het bij de invoeraangiften overleggen van de facturen in kopie waarin de conditie DDP was vermeld en door in de invoeraangiften zelf deze leveringsclausule te vermelden in vak 20 van het enig document. In cassatie moet, aangezien het desbetreffende oordeel van het Hof niet wordt bestreden, echter tevens ervan worden uitgegaan dat de verkoper en koper bij het sluiten van hun overeenkomst in de veronderstelling verkeerden dat ter zake van de invoer van de goederen in de Gemeenschap geen douanerechten verschuldigd zouden zijn.

3.4.3. In deze situatie gaat het om de vraag of voldaan was, dan wel bij een herziening van de aangifte alsnog voldaan kan zijn aan de voor toepassing van artikel 33, aanhef en letter f, van het CDW gestelde voorwaarde dat de na boeking achteraf ingevorderde douanerechten zijn onderscheiden van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs.

3.4.4. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat de omvang van die rechten niet afhankelijk is van de voorstelling die de partijen bij de transactie zich daaromtrent hebben gevormd. Volgens het middel vloeit uit de kenbaar gemaakte verplichting van de verkoper om de douanerechten voor zijn rekening te nemen voort dat deze even kenbaar voor de goederen zelf een dienovereenkomstig lager bedrag betaald krijgt.

3.4.5. Voor het hiervoor weergegeven standpunt kan wellicht steun worden gevonden in Advisory Opinion 3.1, "Meaning of "are distinguished" in the interpretative note to article 1 of the Agreement: duties and taxes of the country of importation", van The Technical Committee on Customs Valuation van de Werelddouaneorganisatie (hierna: WDO), die als volgt luidt:

"1. When the price paid or payable includes an amount for the duties and taxes of the country of importation, should these duties and taxes be deducted in those instances where they are not shown separately on the invoice and where the importer had not otherwise claimed a deduction in this respect?

2. The Technical Committee on Customs Valuation expressed the following view:

Since the duties and taxes of the country of importation are by their nature distinguishable from the price actually paid or payable, they do not form part of the Customs value."

3.4.6. Aan deze opinie wordt gerefereerd in punt 8 van Commentaar 5 van het Comité Douanewetboek, afdeling douanewaarde. In de punten 8 - 10 van dat Commentaar wordt hieromtrent het volgende gesteld:

"8. Aanwijzingen voor de interpretatie van het begrip "onderscheiden", wat de invoerrechten en andere bij de invoer of de verkoop van goederen verschuldigde heffingen betreft, zijn opgenomen in een advies van het Technisch Comité Douanewaarde van de WDO. In dit advies (nr. 3.1) is bepaald dat de invoerrechten en heffingen van het land van invoer geen deel uitmaken van de douanewaarde, aangezien zij, door hun aard, van de werkelijk betaalde of te betalen prijs kunnen worden onderscheiden. Zij worden namelijk opgenomen in de openbare registers.

9. In dit verband betekent het woord "onderscheiden" in feite hetzelfde als "kan worden onderscheiden". Dit advies heeft betrekking op een geval waarin de rechten/heffingen niet afzonderlijk op de factuur waren vermeld. Het spreekt echter vanzelf dat moet worden aangenomen dat op de factuur of op een ander begeleidend document duidelijk was vermeld dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs deze kosten omvatte.

10. Overeenkomstig punt 4 dient het van de douanewaarde uit te sluiten bedrag op aangifteformulier DV 1 te worden gespecificeerd."

3.4.7. Uit het in punt 9 van Commentaar 5 van het Comité Douanewetboek, afdeling douanewaarde, gestelde zou kunnen worden afgeleid dat het Comité Douanewetboek met het Technisch Comité Douanewaarde van de WDO van mening is dat voor de toepassing van artikel 33, aanhef en letter f, van het CDW niet is vereist dat het bedrag van de rechten bij invoer uitdrukkelijk op de factuur van de verkoper is vermeld, maar dat voldoende is dat op de factuur of op een ander begeleidend document duidelijk is vermeld dat de werkelijk betaalde prijs deze kosten omvatte, met andere woorden dat op een van deze documenten is vermeld dat de verkoper deze kosten voor zijn rekening heeft genomen, ongeacht hoe hoog deze zullen zijn. Daarentegen zou ook uit punt 9 kunnen worden afgeleid dat het Comité Douanewetboek het (vanzelfsprekend) van belang acht of de partijen die de transactie zijn aangegaan, hebben doen blijken dat zij ten tijde van het sluiten van de transactie zich ervan bewust waren dat de transactieprijs voor een deel werkelijk strekte ter dekking van kosten bestaande in douanerechten.

3.4.8. In het onderhavige geval hebben de verkoper en koper voor het geval dat de invoer van de goederen in de Gemeenschap zou leiden tot verschuldigdheid van douanerechten in hun overeenkomst geregeld dat kosten, bestaande in de bij invoer verschuldigde rechten, ten laste van de verkoper zouden komen, en wel door de clausule 'Delivered Duties Paid' overeen te komen. Niettemin is de verkoper - en naar valt aan te nemen eveneens de koper - ervan uitgegaan dat, gelet op de beweerde oorsprong van de goederen, in werkelijkheid geen douanerechten verschuldigd zouden worden. Onzeker is of en voor welke prijs de verkoper de goederen aan de koper zou hebben verkocht indien de partijen, althans de verkoper, zich een juiste voorstelling had(den) gemaakt van de verschuldigdheid van douanerechten. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat in dat geval de goederen zouden zijn verkocht voor een bedrag gelijk aan de in werkelijkheid overeengekomen transactieprijs minus het bedrag van de douanerechten. Het bestaan van onzekerheid daaromtrent vormt een argument ten gunste van de zienswijze dat in een geval als het onderhavige achteraf niet, althans niet door slechts te wijzen op de leveringsclausule DDP, kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de douanerechten zijn onderscheiden van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs.

Tegen deze zienswijze pleit dat door in een dergelijk geval geen toepassing te geven aan artikel 33, aanhef en letter f, van het CDW achteraf bezien douanerechten over douanerechten worden berekend. Voorts pleit tegen die zienswijze dat ook in gevallen waarin een verkoper en koper wel uitgaan van het verschuldigd zijn van enig bedrag aan douanerechten bij invoer in de Gemeenschap, het voor partijen moeilijk kan zijn vooraf het juiste bedrag te bepalen van de door de verkoper voor zijn rekening genomen douanerechten, bijvoorbeeld indien onzekerheid bestaat met betrekking tot de indeling van de goederen in de Gemeenschappelijke Nomenclatuur of indien de douaneautoriteiten het bedrag van de verschuldigde rechten op een ander bedrag berekenen dan waarvan de verkoper is uitgegaan, hetgeen kan leiden tot misrekeningen. Dit een en ander zou tot de conclusie kunnen leiden dat het voor de toepassing van artikel 33, aanhef en letter f, van het CDW niet moet uitmaken of de rechten bij invoer direct nadat de aangifte voor het vrije verkeer is gedaan worden geheven dan wel op enig tijdstip daarna, mits op het tijdstip van de invoer maar duidelijk is dat de verkoper deze kosten in voorkomend geval voor zijn

rekening heeft genomen.

3.4.9. Gelet op het hiervoor overwogene doet zich in dit geschil een vraag voor van uitlegging van gemeenschapsrecht. Nu het antwoord zich niet eenduidig laat afleiden uit de artikelen 29 tot en met 33 van het CDW of uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zal de Hoge Raad op de voet van artikel 234 EG het Hof van Justitie vragen om een prejudiciële beslissing te dier zake.

4. Beslissing

De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vraag:

Moet ingeval van een boeking achteraf in de zin van artikel 220 van het Communautair douanewetboek ervan worden uitgegaan dat aan de in artikel 33, aanhef, van het Communautair douanewetboek gestelde voorwaarde waaronder rechten bij invoer geen deel uitmaken van de douanewaarde is voldaan, indien de verkoper en koper van de betrokken goederen de leveringsvoorwaarde 'delivered duties paid' zijn overeengekomen en zulks in de douaneaangifte is vermeld, ook indien zij bij het bepalen van de transactieprijs - ten onrechte - ervan zijn uitgegaan dat bij invoer van de goederen in de Gemeenschap geen douanerechten verschuldigd zouden zijn en bijgevolg op de factuur en in of bij de aangifte geen bedrag aan douanerechten is vermeld?

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van dit verzoek uitspraak heeft gedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.