Hoge Raad, 14-08-2009, BJ5162, 43599
Hoge Raad, 14-08-2009, BJ5162, 43599
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2009
- Datum publicatie
- 14 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BJ5162
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2006:AY9297, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 43599
Inhoudsindicatie
Douanerechten, omzetbelasting en accijns; diefstal van containers geladen met sigaretten; onttrekking van goederen aan douanetoezicht?; is vervoerder op grond van artikel 203, lid 3, CDW aan te merken als schuldenaar?
Uitspraak
nr. 43.599
14 augustus 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2006, nr. 04/2342 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en accijns.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 23 oktober 2003 uitgenodigd tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en accijns. De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op 31 oktober 2000 zijn twee verzegelde, met sigaretten geladen containers per vrachtwagen vanuit een douane-entrepot te S onder begeleiding van drie aangiften T1 bij het douanekantoor van bestemming te Z aangebracht en nadien opgeslagen op het in Z gelegen containeropslagterrein van C (hierna: C). Dit terrein was door de douaneautoriteiten aangewezen als terrein waar goederen onder douanetoezicht kunnen worden opgeslagen.
De twee containers zijn op 2 november 2000 geladen op een zeeschip en op 16 november 2000 in het land van bestemming, Bulgarije, aangekomen. Daar werd geconstateerd dat de containers leeg waren. Dit werd bericht aan de douaneautoriteiten in Nederland.
Het daarop verrichte onderzoek wees uit dat belanghebbende, eigenaar van een vervoersbedrijf, de hiervoor vermelde containers met een tot zijn bedrijf behorende vrachtwagen zonder toestemming van de douane van het terrein van C heeft weggevoerd en overgebracht naar een plaats in Nederland waar hij medewerking heeft verleend bij het uitladen van de goederen. Belanghebbende heeft na de lossing van de goederen de containers leeg teruggebracht naar het terrein van C. Belanghebbende is in 2003 strafrechtelijk veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij diefstal van de inhoud van deze containers.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de sigaretten waarop de onderhavige uitnodigingen tot betaling zien, zijn onttrokken aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203, lid 1, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW), omdat de sigaretten in Nederland wederrechtelijk uit de containers zijn gelost, nadat de douaneverzegeling was verbroken. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende aan de onttrekking heeft deelgenomen en dat belanghebbende bij die deelname wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de sigaretten aan het douanetoezicht werden onttrokken, zodat belanghebbende op grond van artikel 203, lid 3, tweede gedachtestreepje, van het CDW terecht als schuldenaar van de douaneschuld is aangemerkt.
3.3.1. Middel 1 keert zich tegen het hiervoor in 3.2 eerstvermelde oordeel met het betoog dat de onttrekking aan het douanetoezicht al eerder dan op het moment van lossen van de goederen uit de container heeft plaatsgevonden, te weten op het moment dat de containers door medewerkers van C op het opslagterrein werden verplaatst dan wel op het moment dat de containers van het terrein van het entrepot werden weggereden.
3.3.2. Als onttrekking aan het douanetoezicht wordt aangemerkt elk handelen of elk nalaten dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en de in de communautaire douanewetgeving voorziene controle niet kan uitvoeren (HvJ EG 1 februari 2001, D. Wandel GmbH, C-66/99, UTC 2001/61, punt 47, en 11 juli 2002, C-371/00, Liberexim B.V., BNB 2003/158, punt 57).
Het betoog van belanghebbende dat de goederen reeds aan het douanetoezicht werden onttrokken toen de containers door medewerkers van C op het opslagterrein werden verplaatst, faalt, aangezien de goederen op het terrein van C onder douanetoezicht bleven en dit toezicht ook daadwerkelijk kon worden uitgeoefend zolang de goederen dat terrein niet hadden verlaten.
3.3.3. Iedere verwijdering uit een toegelaten opslagplaats van aan douanetoezicht onderworpen goederen zonder toestemming van de bevoegde douaneautoriteit, is een onttrekking in de zin van artikel 203, lid 1, van het CDW (zie eveneens het hiervoor aangehaalde arrest Wandel). Dit betekent dat belanghebbende de sigaretten aan het douanetoezicht heeft onttrokken in de zin van deze bepaling door in eigen persoon de vrachtwagen waarop de containers met de sigaretten zich bevonden van het opslagterrein te rijden. In zoverre slaagt middel 1 derhalve. Het middel kan echter niet tot cassatie leiden, gelet op hetgeen hierna bij de behandeling van middel 2 zal worden overwogen.
3.4. Middel 2 verzet zich tegen 's Hofs oordeel dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de sigaretten aan het douanetoezicht werden onttrokken. Het middel gaat ten onrechte ervan uit dat in dit geval deze wetenschap van belang is. Degene die de goederen onttrekt aan het douanetoezicht is douaneschuldenaar in de zin van artikel 203, lid 3, eerste gedachtestreepje, van het CDW, ongeacht of hij wist of kon weten dat de goederen onder douanetoezicht stonden (zie het hiervoor aangehaalde arrest Wandel, punt 49).
Gelet hierop en op hetgeen hiervoor in 3.3.3 is overwogen moet belanghebbende mitsdien worden aangemerkt als douaneschuldenaar, ook indien hij niet zou hebben geweten of hebben kunnen weten dat hij door zijn handelen de sigaretten aan het douanetoezicht onttrok. Op grond hiervan faalt middel 2.
3.5. Middel 3 is gegrond voor zover het berust op de zienswijze dat een belanghebbende op wiens naam een uitnodiging tot betaling is vastgesteld ter zake van een douaneschuld waarvoor verschillende personen hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden zijn, van de inspecteur antwoord mag verlangen op de vraag of één of meer van de andere hoofdelijke schuldenaren de schuld reeds heeft betaald. Het middel kan niet tot cassatie leiden, aangezien uit de uitspraak van het Hof blijkt dat de Inspecteur voor het Hof heeft verklaard dat de verschillende schuldenaren in de onderhavige zaak tot op dat moment nog niet hadden betaald.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.