Home

Hoge Raad, 25-09-2009, BJ8549, 08/00302

Hoge Raad, 25-09-2009, BJ8549, 08/00302

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2009
Datum publicatie
25 september 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ8549
Formele relaties
Zaaknummer
08/00302

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 7 Wet IB 1964. Onbegrijpelijk oordeel Hof over verkrijgingsprijs van bij ruilverkaveling verkregen agrarische grond met bouwbestemming.

Uitspraak

nr. 08/00302

25 september 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 december 2007, nr. 06/00335, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 05/3150) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar in de vorm van een eenmanszaak een melkveehouderij en een vleesvarkenshouderij. Dit bedrijf werd op twee locaties in Q uitgeoefend. Belanghebbende heeft de hem in eigendom toebehorende grond en de daarop staande gebouwen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.

3.1.2. In het gebied waarin Q ligt, heeft een landherinrichting plaatsgevonden. Bij de toedeling van de kavels krachtens akte van 18 september 1998 is aan belanghebbende tegen inbreng van de kavels in Q, samen groot 18.53.69 hectare, een kavel aan de a-straat in Z toegedeeld, groot 23.89.02 hectare.

3.1.3. Een ambtenaar van de gemeente Winterswijk heeft het volgende verklaard over de toegedeelde kavel:

"Het betreffende bouwperceel betreft een agrarisch bouwperceel, gelegen in een agrarisch gebied. Op basis van de bebouwingsvoorschriften in het bestemmingsplan is alleen agrarische bebouwing mogelijk. Daarbij is de bouw van één dienstwoning toegestaan."

3.1.4. Belanghebbende heeft op 16 oktober 1998 bij de gemeente Winterwijk een bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning, ligboxenstal, vleesvarkensstal en werktuigenberging aan de a-straat 1 te Z. Deze bouwvergunning is op 30 maart 1999 verleend.

3.1.5. In de loop van 1999 heeft de bouw van de woning en de andere gebouwen plaatsgevonden en is belanghebbendes bedrijf van Q naar Z verplaatst.

3.1.6. Belanghebbende rekende de ondergrond en het erf van de nog te bouwen woning te Z, tezamen groot 750 m² (hierna: de bouwkavel), onmiddellijk na de bedrijfsverplaatsing tot zijn privévermogen. Aan de bouwkavel heeft belanghebbende in de jaarrekening en in zijn aangifte een waarde van ƒ 5625 toegekend. Het resterende deel van de grond heeft belanghebbende tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.

3.1.7. De waarde van de grond die belanghebbende tot zijn privévermogen heeft gerekend, bedroeg ten tijde van de verkrijging ƒ 5625 bij de bestemming cultuurgrond en ƒ 90.000 bij de bestemming bouwgrond.

3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of het verschil tussen de waarde van de bouwkavel als cultuurgrond en de waarde als bouwgrond tot belanghebbendes winst uit onderneming dient te worden gerekend.

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in het kader van het drijven van zijn onderneming in staat werd gesteld de bouwkavel te verkrijgen. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

3.3.2. Hiervan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat de bouwkavel bij de verkrijging ervan tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende is gaan behoren. Middel I faalt derhalve.

3.4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat bij het bepalen van de ruilverhouding tussen de ingebrachte grond in Q en de toebedeelde grond in Z, is uitgegaan van een andere waarde dan de waarde als cultuurgrond (ƒ 7,50 per m²). Belanghebbende is hier ook in eerste instantie in de jaarrekening en in zijn aangifte van uitgegaan. De later door belanghebbende ingenomen stelling, dat de verkrijgingsprijs van het naar het privévermogen overgebrachte gedeelte van het verkregen perceel ƒ 90.000 bedraagt, is onvoldoende onderbouwd, aldus het Hof. Tegen dit oordeel richt zich middel II.

3.4.2. In cassatie staat vast dat de bebouwingsvoorschriften in het bestemmingsplan de bouw van een dienstwoning toestonden. In het algemeen heeft grond met een agrarische bouwbestemming een hogere waarde dan cultuurgrond. Dat dit in het onderhavige geval anders zou zijn, volgt niet uit de omstandigheid dat bij het bepalen van de ruilverhouding tussen de door belanghebbende ingebrachte grond in Q en de aan belanghebbende toebedeelde grond in Z is uitgegaan van een prijs van ƒ 7,50 per m² voor de gehele in Z verkregen kavel van 23.89.02 hectare en evenmin uit de omstandigheid dat belanghebbende aanvankelijk in zijn jaarrekening en in zijn aangifte voor de waarde van de bouwkavel is uitgegaan van ƒ 7,50 per m². Deze omstandigheden kunnen niet wegnemen dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is hoe in de zienswijze van het Hof de waarde van de bouwkavel op het tijdstip van verkrijging door belanghebbende direct heeft kunnen toenemen van ƒ 7,50 per m² tot ƒ 120 per m².

3.4.3. Gelet op het hiervoor in 3.4.2 overwogene slaagt middel II. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Middel III behoeft geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 08/00303 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2009.