Hoge Raad, 09-10-2009, BJ9602, 07/10091
Hoge Raad, 09-10-2009, BJ9602, 07/10091
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2009
- Datum publicatie
- 9 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BJ9602
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6545, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 07/10091
Inhoudsindicatie
omzetbelasting; onjuiste berekening van vermindering naheffingsaanslag.
Uitspraak
Nr. 07/10091
9 oiktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van v.o.f. X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 juni 2007, nr. 06/00010, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank te Leeuwarden.
De Rechtbank (nr. AWB 05/250) heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, en de naheffingsaanslag en de boete verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag en de boete verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende houdt zich bezig met de exploitatie van een zeil- en surfschool. Tot 1 mei 1999 werd de onderneming door belanghebbende gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma, en vanaf die datum werd de onderneming gedreven in de vorm van een commanditaire vennootschap. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, dat zich beperkte tot de toegepaste omzetbelastingtarieven voor de zeil- en surfcursussen, heeft de Inspecteur over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.
3.1.2. In de na 1 mei 1999 vallende periode van het naheffingstijdvak heeft belanghebbende in bepaalde aangiften verzoeken om teruggaaf ingediend op de voet van artikel 33, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968, welke teruggaven bij beschikking zijn verleend. Daarnaast zijn in diezelfde periode aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd in verband met het niet dan wel te laat betalen van de verschuldigde omzetbelasting.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden met het bedrag dat aan de commanditaire vennootschap toegerekend kan worden. Bij de berekening van het juiste bedrag van de in geding zijnde naheffingsaanslag heeft het Hof rekening gehouden met de hiervóór onder 3.1.2 bedoelde teruggaven doch niet tevens met de bij de aldaar bedoelde naheffingsaanslagen geheven bedragen. Naar in cassatie ook door de Staatssecretaris wordt erkend, is het laatste ten onrechte niet geschied. De daarop betrekking hebbende klacht slaagt derhalve.
3.3. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 28 juni 2007. Sindsdien zijn tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op. De Hoge Raad zal om die reden de boete verder verminderen met tien percent.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch slechts voor zover daarbij de naheffingsaanslag is verminderd tot op € 13.403 en de boete tot op € 3015,
vermindert de naheffingsaanslag tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 9652,
vermindert de boete tot € 1954,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2009.