Home

Hoge Raad, 16-10-2009, BK0285, 08/01870

Hoge Raad, 16-10-2009, BK0285, 08/01870

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 oktober 2009
Datum publicatie
16 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BK0285
Zaaknummer
08/01870

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting; art. 2, aanhef en letter b en art. 3, lid 1 MRB; 1,5 cabine-auto met zelf aangebrachte zitjes is een auto met dubbele cabine in de zin van art. 3, lid 1, letter d, MRB.

Uitspraak

Nr. 08/01870

16 oktober 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 juni 2008, nr. 06/00326, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over de periode 22 juli 2003 tot en met 21 juli 2005 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/47) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is sinds 22 oktober 1991 houder van een zogenoemde pick-up met anderhalve cabine, van het merk Toyota, type Hilux 2.4 Xtra Cab (hierna: de auto). Tussen de achterwand van de cabine van de auto en de bestuurderszitplaats is een ruimte aanwezig, met een verhoging van de carrosserie. In deze verhoging van de carrosserie bevindt zich een gereedschapskist die niet verwijderbaar is en waarop een tweetal opklapbare zitkussens is gemonteerd met daarboven tegen de achterwand van de cabine, over de gehele lengte van de achterwand, een rugkussen. De laadruimte van de auto is van de bestuurderszitplaats afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte van de cabine, welke scheidingswand in de auto 112 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst.

3.1.2. De Inspecteur heeft zich, naar aanleiding van een controle op 2 juni 2005, op het standpunt gesteld dat de voor de auto verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet naar het juiste tarief was voldaan. Betaald was naar het bestelautotarief terwijl, aldus de Inspecteur, had moeten worden betaald naar het personenautotarief.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de auto voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet), in verbinding met artikel 3, lid 8, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 gestelde voorwaarden waaronder een auto is uitgezonderd van het begrip personenauto in de zin van de Wet. Daarbij is het Hof ervan uitgegaan dat de auto ten tijde van de controle geen motorrijtuig was met een dubbele cabine.

3.3. Voor zover het middel tegen dat oordeel opkomt, slaagt het. Uit de in het beroepschrift in cassatie aangehaalde wetsgeschiedenis, in het bijzonder de passage ontleend aan Kamerstukken II, 1993/94, 23 215, nr. 7, blz. 10-11, moet worden afgeleid dat naar de bedoeling van de wetgever een van een laadruimte voorzien motorrijtuig met een zogenoemde anderhalve cabine moet worden gerekend tot de wettelijke categorie motorrijtuigen met een dubbele cabine, bedoeld in artikel 3, lid 1, letter d, van de Wet, indien het betreft een auto die is uitgerust met zitplaatsen in de ruimte achter de bestuurderszitplaats. Uit de in cassatie vaststaande feiten volgt dat dit laatste met betrekking tot de onderhavige auto het geval is. Derhalve diende de auto te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet. Het Hof heeft dit miskend.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. In de feitelijke instanties was niet in geschil dat de auto ten tijde van de controle niet voldeed aan de in artikel 3, lid 1, letter d, van de Wet gestelde vereisten, zodat deze krachtens de aanhef van vermeld artikellid moet worden aangemerkt als een personenauto in de zin van de Wet.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009.