Hoge Raad, 11-12-2009, BK0859, 08/01402
Hoge Raad, 11-12-2009, BK0859, 08/01402
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 december 2009
- Datum publicatie
- 11 december 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BK0859
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0859
- Zaaknummer
- 08/01402
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Beroepsaansprakelijkheid advocaat? Maatstaf HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257.
Uitspraak
11 december 2009
Eerste Kamer
08/01402
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 13 mei 2004 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Roermond en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat [verweerder] is tekortgeschoten bij de uitvoering van zijn opdracht en hem te veroordelen tot het betalen van een nader bij staat op te maken bedrag aan schadevergoeding. Voorts heeft [eiser] een voorschot op de schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 50.000,--.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.
Na mondelinge behandeling en na [eiser] bij tussenvonnis van 19 januari 2005 tot bewijslevering te hebben toegelaten, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 26 oktober 2005 voor recht verklaard dat [verweerder] in de uitvoering van zijn opdracht jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld tot vergoeding aan [eiser] van de schade die deze als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden en [verweerder] tevens veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een voorschot op die schadevergoeding van € 30.000,--.
Tegen de tussenvonnissen van de rechtbank van 15 september 2004 en 19 januari 2005 en het eindvonnis van de rechtbank van 26 oktober 2005 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 27 november 2007 heeft het hof [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de bestreden tussenvonnissen, het eindvonnis van de rechtbank vernietigd voor zover [verweerder] daarbij is veroordeeld tot vergoeding van de schade en tot betaling van een voorschot van € 30.000,-- en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vorderingen tot vergoeding van de schade en tot betaling van een voorschot alsnog afgewezen.
Bij aanvullend arrest van 19 februari 2008 heeft het hof bepaald dat het arrest van het hof van 27 november 2007 wordt aangevuld en dat [eiser] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan [verweerder] van al hetgeen [verweerder] uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [eiser] heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door [verweerder] tot de dag der algehele voldoening.
Het arrest en het aanvullend arrest van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest en het aanvullend arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 oktober 2009 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 19 april 1997 is [eiser] als bestuurder van een Volkswagen Golf op de Oranjelaan te Roermond betrokken geweest bij een ongeval waarbij hij tegen een ANWB-paal is aangebotst.
(ii) Ten tijde van het ongeval bevond zich op de ongevalslocatie een Honda Civic, bestuurd door [betrokkene 1].
(iii) In het naar aanleiding van dit ongeval opgemaakte proces-verbaal is onder het kopje "verwijtbaarheid" opgenomen dat het ongeval is ontstaan doordat [eiser] zijn voertuig niet onder controle heeft gehouden.
(iv) Als gevolg van dit ongeval heeft [eiser] diverse verwondingen opgelopen en is een ziekenhuisopname noodzakelijk geweest.
(v) Ter verkrijging van vergoeding van zijn schade heeft [eiser] advocaat [verweerder] ingeschakeld.
(vi) In opdracht van de W.A.M.-assuradeur van de Honda Civic heeft [betrokkene 2] van het schaderegelingsbureau [A] B.V. een onderzoek ingesteld naar de vermoedelijke toedracht van het ongeval. Zijn rapport van 9 april 2001 vermeldt als conclusie dat - naast de bovengenoemde Volkswagen Golf en Honda Civic - zich nog een derde, onbekend gebleven, auto op de ongevalslocatie heeft bevonden.
(vii) Na aanvankelijk de bestuurder van de Honda Civic te hebben aangesproken voor de schade, heeft [verweerder] zich op 14 september 2001 tot het Waarborgfonds Motorverkeer gewend in verband met de betrokkenheid van de onbekend gebleven auto bij het ongeval. Het fonds heeft de aanvrage afgewezen omdat de verjaringstermijn was verstreken.
3.2.1 Aan de hiervoor in 1 vermelde vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [verweerder] heeft verzuimd tijdig voor het verstrijken van de verjaringstermijn het Waarborgfonds Motorverkeer aan te spreken dan wel de verjaring te stuiten. De rechtbank heeft bij vonnis van 19 januari 2005, kort samengevat, geoordeeld dat [verweerder] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten doordat hij niet eerder een beroep op het Waarborgfonds heeft gedaan, hoewel hij kennelijk zelf ook rekening hield met de mogelijkheid dat een onbekend gebleven voertuig bij het ongeval betrokken is geweest en dat een schadevergoeding door het Waarborgfonds tot de mogelijkheden zou behoren. De rechtbank heeft [eiser], nu [verweerder] bestreed dat oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde schade en de toerekenbare tekortkoming, toegelaten tot het bewijs dat het Waarborgfonds in het geval van een tijdige claim de schade geheel dan wel deels zou hebben vergoed.
Na bewijslevering oordeelde de rechtbank bij eindvonnis van 26 oktober 2005 dat er een spookrijder is geweest die onbekend is gebleven en na het ongeval is doorgereden, en dat [eiser], gelet op de verklaring van een medewerker van het Waarborgfonds, daardoor voor een uitkering van dit Waarborgfonds in aanmerking zou zijn gekomen.
3.2.2 In het hiertegen ingestelde hoger beroep constateerde het hof dat geen grieven waren gericht tegen de gegeven bewijsopdracht, maar het achtte het verlangde bewijs niet geleverd. Het hof heeft (in rov. 4.10-4.14) de op de bewijswaardering gerichte grieven 1-4 behandeld. [Verweerder] heeft in hoger beroep ter staving van zijn betoog dat de aanwezigheid van een spookrijder in de gegeven omstandigheden technisch onmogelijk was, een rapport van een verkeersongevallendeskundige ([betrokkene 3]) in het geding gebracht. Na een analyse van dat rapport en de door [eiser] ingebrachte bewijsmiddelen, achtte het hof de grieven gegrond, waarna het in rov. 4.15 concludeerde dat, nu de aanwezigheid van een onbekende bij het ongeval betrokken auto niet is komen vast te staan, evenmin vaststaat dat in geval van een tijdige claim het Waarborgfonds de schade van [eiser] ten gevolge van het ongeval zou hebben vergoed, zodat het causaal verband tussen deze schade en de tekortkoming zijdens [verweerder] evenmin is komen vast te staan. Het hof wees daarom het door [eiser] gevorderde alsnog af.
3.3 Het middel keert zich tegen rov. 4.15 met de klacht dat het het hof niet vrijstond de vordering van [eiser] zonder nader onderzoek af te wijzen nadat het had geoordeeld dat de aanwezigheid van een onbekende bij het ongeval betrokken auto niet is komen vast te staan en dat daarom het Waarborgfonds bij een tijdige claim de schade van [eiser] niet zou hebben vergoed. Dat onderzoek had moeten worden ingesteld met als leidraad de maatstaf dat de door [eiser] geleden schade had dienen te worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die [eiser] zou hebben gehad indien hij op basis van dit bewijsmateriaal een claim bij het Waarborgfonds had ingediend. Ook bij zijn beslissing omtrent het causaal verband heeft het hof miskend dat de omstandigheid dat de aanwezigheid van een onbekende bij het ongeval betrokken auto niet is komen vast te staan, met zich brengt dat het in deze zaak toewijsbare bedrag aan schadevergoeding had moeten worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die [eiser] zou hebben gehad, aldus het middel.
3.4 Het middel neemt terecht tot uitgangspunt dat in een geval als het onderhavige, waarin aan een advocaat wordt verweten dat hij niet tijdig een vordering of een rechtsmiddel heeft ingesteld, voor de beantwoording van de vraag of, en zo ja, in welke mate, de cliënt als gevolg van die fout schade heeft geleden, in beginsel moet worden beoordeeld hoe op de vordering of het rechtsmiddel had behoren te worden beslist, althans dat het te dier zake toewijsbare bedrag moet worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die de cliënt zou hebben gehad indien de vordering of het rechtsmiddel tijdig zou zijn ingesteld (vgl. HR 24 oktober 1997, LJN ZC2467, nr. 16384, NJ 1998, 257). Zulks heeft het hof evenwel niet miskend. Het hof heeft, in cassatie niet bestreden, geoordeeld dat in geval van een tijdig ingestelde vordering het Waarborgfonds de schade van [eiser] niet zou hebben vergoed, omdat de aanwezigheid van een onbekende bij het ongeval betrokken auto niet was komen vast te staan. Daarin ligt, mede gelet op hetgeen het hof overigens heeft overwogen, besloten dat het Waarborgfonds niet zonder enig onderzoek naar de aan de vordering ten grondslag gelegde rol van een onbekend gebleven spookrijder tot vergoeding van de schade van [eiser] zou zijn overgegaan, en dat een vervolgens door het Waarborgfonds ingesteld onderzoek tot resultaat zou hebben gehad dat de aanwezigheid van een spookrijder niet aannemelijk is gemaakt. Het oordeel van het hof komt dan ook erop neer dat een tijdig bij het Waarborgfonds ingediende vordering geen kans van slagen zou hebben gehad. Een en ander geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof behoefde geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 december 2009.