Home

Hoge Raad, 11-12-2009, BK1045, 08/05312

Hoge Raad, 11-12-2009, BK1045, 08/05312

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 december 2009
Datum publicatie
11 december 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BK1045
Formele relaties
Zaaknummer
08/05312

Inhoudsindicatie

Artikel 2 Wet BRV. Verkrijging economische eigendom van bestanddeel?

Uitspraak

Nr. 08/05312

11 december 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 14 november 2008, nr. AWB 08/1052, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 46.155 aan overdrachtsbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om gedeeltelijke teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 29 september 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende was voor 19/20ste deel eigenaar van een perceel grond. Het resterende 1/20ste deel was eigendom van een BV waarvan belanghebbende directeur en enig aandeelhouder was (hierna: de BV).

3.1.2. Het in 3.1.1 bedoelde perceel grond was in gebruik bij de BV, die daarvoor een vergoeding aan belanghebbende betaalde. De BV heeft op dat perceel in de jaren 1986-1987 op eigen kosten een opstal gesticht en heeft die opstal op haar balans geactiveerd. Er is geen recht van opstal gevestigd. De BV betaalde aan belanghebbende geen vergoeding voor het gebruik van de opstal.

3.1.3. Krachtens notariële akte van verdeling van 29 augustus 2007 heeft belanghebbende de onverdeelde eigendom van de grond met de opstal verkregen tegen betaling van € 769.250 aan de BV. Die vergoeding vertegenwoordigt 1/20ste deel van de waarde van de grond (€ 66.750) plus de waarde van de opstal (€ 702.500) per 29 augustus 2007.

3.2. Niet in geschil is dat belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd was over de waarde van 1/20ste deel van de grond plus een gelijk deel van de opstal (samen € 101.875). Het geschil betreft de vraag of tevens overdrachtsbelasting is verschuldigd over de waarde van 19/20ste deel van de opstal (€ 667.375). De Rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich het eerste middel.

3.3. Het middel slaagt. De tekst van artikel 2 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en het systeem van die wet laten niet toe dat een verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot een bestanddeel van een onroerende zaak wordt aangemerkt als de verkrijging van de economische eigendom van dat bestanddeel. Dit kan alleen dan anders zijn indien dat bestanddeel zakenrechtelijk ten opzichte van (de eigendom van) de hoofdzaak is verzelfstandigd door een beperkt recht - in het bijzonder een recht van opstal - of een appartementsrecht. Nu een dergelijke uitzondering zich in het onderhavige geval niet voordoet, heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat mede overdrachtsbelasting verschuldigd is over de waarde van 19/20ste deel van de opstal.

3.4. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het tweede middel behoeft geen behandeling. De verschuldigde overdrachtsbelasting bedraagt 6 percent van € 101.875 is € 6112, zodat een teruggaaf van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting moet worden verleend van (€ 46.155 minus € 6112 is) € 40.043.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

stelt het terug te geven bedrag aan overdrachtsbelasting vast op € 40.043,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107, alsmede het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 39, derhalve in totaal € 146,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.