Home

Hoge Raad, 27-11-2009, BK4517, 08/03398

Hoge Raad, 27-11-2009, BK4517, 08/03398

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 november 2009
Datum publicatie
27 november 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BK4517
Formele relaties
Zaaknummer
08/03398

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.12 Wet IB 2001. Landbouwvrijstelling. Waardering van na de staking van de onderneming naar privé overgebracht en bij de eigen woning getrokken perceel met agrarische bestemming.

Uitspraak

Nr. 08/03398

27 november 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 juli 2008, nr. 07/00108, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/2384) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar tezamen met zijn echtgenote, in de vorm van een maatschap, een varkensfokkerij. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben deze onderneming op 31 december 2003 gestaakt. Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende en zijn echtgenote behoorde in 2003 een L-vormig perceel grond van 4440 m² (hierna: het perceel). Het perceel grenst aan het perceel waarop de woning van belanghebbende en zijn echtgenote staat. Het perceel had een agrarische bestemming. Op 31 december 2003 was het perceel in gebruik bij een buurman van belanghebbende die er gewassen op teelde. Het perceel is bij de staking overgegaan naar het privévermogen van belanghebbende en zijn echtgenote.

3.2. Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil de waarde van het perceel ten tijde van de staking.

Het Hof heeft geoordeeld dat niet in geschil is dat het perceel een agrarische bestemming heeft en dat de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: de WEVAB) van het perceel ten tijde van de staking € 45.000 beliep. De Inspecteur, op wie de bewijslast rust, heeft, aldus het Hof, niet aannemelijk gemaakt dat bij de overgang van het perceel naar het privévermogen van belanghebbende en zijn echtgenote aan het perceel een hogere waarde kan worden toegekend dan die WEVAB.

3.3.1. Het middel klaagt onder meer erover dat het Hof zonder nadere motivering is voorbijgegaan aan de stelling van de Inspecteur dat de waarde in het economische verkeer van het perceel voor belanghebbende, als meest gerede koper, € 136.000 bedraagt. Het middel betoogt in dit verband dat de omstandigheid dat het perceel ten tijde van de overdracht naar privé een agrarische bestemming had en ook (tijdelijk) als zodanig werd gebruikt, niet wegneemt dat belanghebbende het perceel tot het privévermogen wenste te rekenen als onderdeel van het perceel waarop de privéwoning staat.

3.3.2. Het Hof heeft de hiervoor in 3.3.1 weergegeven stelling van de Inspecteur niet behandeld. Indien het Hof niet van belang heeft geacht dat een buurman - zoals belanghebbende ter bepaling van de waarde in het economische verkeer van het perceel is te beschouwen - de meest gerede gegadigde is, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 24 januari 1990, nr. 25884, BNB 1990/83). Indien het Hof dit niet heeft miskend, is zijn door het middel bestreden oordeel zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk. Het middel slaagt in zoverre. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2009.