Hoge Raad, 11-12-2009, BK5986, 08/04645
Hoge Raad, 11-12-2009, BK5986, 08/04645
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 december 2009
- Datum publicatie
- 11 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BK5986
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2008:BF8911, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/04645
Inhoudsindicatie
Proceskosten en artikel 6 EVRM.
Art. 6 EVRM is niet van toepassing op geschillen die uitsluitend belastingaanslagen betreffen. Daardoor vormt de geringe hoogte van de proceskostenvergoeding geen met art. 6 EVRM strijdige beperking van toegang tot de rechter. Het recht op een proceskostenvergoeding in belastingzaken is ook geen burgerlijk recht in de zin van art. 6 EVRM.
Uitspraak
Nr. 08/04645
11 december 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 oktober 2008, nr. 05/00142, betreffende een verzoek om een veroordeling in de proceskosten.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd. Belanghebbendes verzoek om een proceskostenvergoeding is daarbij afgewezen.
Belanghebbende is tegen deze afwijzing in beroep gekomen. De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 05/159) heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en heeft aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze ziet op de veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van het bezwaar en beroep en heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een lager bedrag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De eerste klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
3.2.1. De tweede klacht betoogt dat de geringe hoogte van de proceskostenvergoeding een beperking van de toegang tot de rechter vormt, en de desbetreffende regeling daardoor in strijd is met artikel 6 EVRM. In het onderhavige geval gaat het om kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een belastingaanslag. Op geschillen die uitsluitend een belastingaanslag betreffen, is het bepaalde in artikel 6 EVRM niet van toepassing (EHRM 12 juli 2001, Ferrazzini tegen Italië, nr. 44759/98, BNB 2005/222). Daardoor kan bij dergelijke geschillen aan artikel 6 EVRM geen recht op toegang tot de rechter worden ontleend. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat de hoogte van de kostenvergoeding in dit geval een met artikel 6 EVRM strijdige beperking van de toegang tot de rechter vormt.
3.2.2. De tweede klacht betoogt verder dat het recht op een volledige proceskostenvergoeding kan worden aangemerkt als een burgerlijk recht in de zin van artikel 6 EVRM. Ook dit betoog kan niet worden gevolgd. Gelet op de samenhang met het fiscale geschil, waarop artikel 6 EVRM niet van toepassing is, moet worden aangenomen dat het onderhavige geschil over de kosten van die hoofdprocedure evenmin onder de werkingssfeer van deze verdragsbepaling valt (vgl. EHRM 29 februari 2000, Amis de St. Raphaël et de Fréjus tegen Frankrijk, nr. 45053/98).
3.2.3. Ook de tweede klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.