Home

Hoge Raad, 26-02-2010, BG1120, 08/01361

Hoge Raad, 26-02-2010, BG1120, 08/01361

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 februari 2010
Datum publicatie
26 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BG1120
Formele relaties
Zaaknummer
08/01361

Inhoudsindicatie

Gelijkheidsbeginsel in verband met algehele kwijtschelding van het recht van schenking voor Prins Bernhard Cultuurfonds en Nederlandse Rode Kruis.

Uitspraak

Nr. 08/01361

26 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 februari 2008, nr. 07/00197, betreffende een aan Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in het recht van schenking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is ter zake van een verkrijging in het jaar 2004 een aanslag in het recht van schenking opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/3592) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de aanslag vernietigd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 7 oktober 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van het middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is opgericht in 1999. Zij stelt zich ten doel het verwerven van fondsen voor de financiering van de Stichting A. Deze laatste stichting heeft tot doel het exploiteren en beheren van een vakantiedorp waar kinderen met een levensbedreigende ziekte en hun gezin een vakantie kunnen doorbrengen, het geven van voorlichting aan het publiek over het vakantiedorp en al hetgeen daarmee samenhangt.

3.1.2. Belanghebbende is aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet).

3.1.3. Belanghebbende heeft in 2004 een bedrag van € 755.006 aan schenkingen ontvangen.

3.1.4. Het Prins Bernard Cultuurfonds (hierna: PBF) en het Nederlandse Rode Kruis (hierna: NRK) genieten een doorlopende kwijtschelding van het recht van schenking op grond van - voor het NRK - het Besluit van 12 maart 1946, nr. 154, S. 13, en - voor het PBF - het Besluit van 19 februari 1947, nr. 80, S. 14 (bevestigd bij Besluit van 6 november 1963, S. 48).

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende ter zake van de onder 3.1.3 bedoelde schenkingen recht van schenking verschuldigd is. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld geen recht van schenking verschuldigd te zijn. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij gelijk dient te worden behandeld als het NRK en het PBF. De Rechtbank en het Hof hebben haar standpunt gehonoreerd, daartoe overwegende dat belanghebbende vergelijkbaar is met het NRK en dat er geen rechtvaardiging is voor een ongelijke behandeling. Hiertegen richten zich de middelen.

3.3. Middel I betoogt dat de kwijtschelding van het recht van schenking die in 1946 is verleend voor schenkingen aan het NRK betrekking had op schenkingen die verband hielden met een bepaalde gebeurtenis, te weten de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, en dat artikel 67, lid 1, aanhef en onder 4º, van de Wet nog steeds een afdoende grondslag biedt voor deze (doorlopende) kwijtschelding. Het middel faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat het accent van de activiteiten van het NRK niet ligt op rampenbestrijding. Met dit oordeel bedoelde het Hof kennelijk tot uitdrukking te brengen dat van de schenkingen welke zijn gedaan aan het NRK niet in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat zij zijn gedaan ter gelegenheid van rampen, en dat derhalve de kwijtschelding van het recht van schenking ter zake van alle aan het NRK gedane schenkingen, ongeacht of die schenkingen zijn gedaan ter gelegenheid van een ramp, niet (meer) geacht kan worden te berusten op artikel 67, lid 1, aanhef en onder 4º, van de Wet. Zo verstaan geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan het, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet ontoereikend gemotiveerd.

3.4.1. Middel II verwijt het Hof dat het niet van belang heeft geacht of een onjuiste wetstoepassing ten aanzien van het NRK voortvloeide uit begunstigend beleid of oogmerk tot individuele begunstiging.

3.4.2. Bij de beoordeling van dit middel dient er veronderstellenderwijs van te worden uitgegaan dat bij schenkingen aan het NRK in het jaar 2004 niet doorlopend werd voldaan aan de wettelijke vereisten voor kwijtschelding. Hieruit vloeit echter nog niet zonder meer voort dat aan de doorlopende kwijtschelding die (ook) in 2004 voor die schenkingen van kracht was een oogmerk van begunstiging ten grondslag ligt. Mogelijk is immers, dat de in 3.1.4 bedoelde faciliteit in 1946 aan het NRK is verleend omdat toen wél voortdurend en volledig werd voldaan aan de wettelijke vereisten voor kwijtschelding en de Minister van Financiën ervan uitging dat dit ook voor de toekomst zou gelden. In dat geval moet er in beginsel van worden uitgegaan dat de voortzetting van die faciliteit in het onderhavige jaar berustte op onjuiste handhaving van de wet, voortvloeiend uit onvoldoende toezicht op de naleving van de voorwaarden voor (doorlopende) kwijtschelding, en niet op een oogmerk van begunstiging van het NRK. Behoudens toepasselijkheid van de zogenoemde meerderheidsregel strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het bestuursorgaan onder dergelijke omstandigheden ook aan andere instellingen, die nimmer hebben voldaan aan de vereisten voor een dergelijke faciliteit, een (niet op de wet gegronde) kwijtschelding dient te verlenen.

3.4.3. Middel II slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.5.1. Na verwijzing dient partijen de gelegenheid te worden geboden om hun stellingen aan te passen in verband met de hierboven onder 3.4.2 weergegeven uitgangspunten. Vervolgens dient te worden bepaald of de doorlopende kwijtschelding van het recht van schenking, die het NRK in het jaar 2004 genoot, berustte op onvoldoende toezicht op naleving van de voorwaarden als hierboven bedoeld of op een oogmerk van begunstiging. Gelet op de omstandigheden waaronder de doorlopende kwijtschelding eertijds aan het NRK is verleend en de toen geldende wettelijke regeling, kan daarbij worden uitgegaan van het vermoeden dat die kwijtschelding ten tijde van het verlenen ervan een wettelijke basis had.

3.5.2. Zo nodig dient na verwijzing tevens te worden geoordeeld over belanghebbendes beroep op gelijke behandeling met het PBF.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2010.