Home

Hoge Raad, 05-02-2010, BI8506, 08/04451

Hoge Raad, 05-02-2010, BI8506, 08/04451

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 2010
Datum publicatie
5 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BI8506
Formele relaties
Zaaknummer
08/04451

Inhoudsindicatie

Art. 4, leden 7 en 8, Wet op belastingen van rechtsverkeer. Onderhavige stichting is geen "verbonden lichaam".

Uitspraak

Nr. 08/04451

5 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 september 2008, nr. 07/00410, betreffende een aan Stichting X1 te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een fictieve onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigd.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch is op het beroep van de Staatssecretaris bij arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 42285, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 2 juni 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

4. Beoordeling van het middel

4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

4.1.1. In 2001 zijn nagenoeg alle aandelen in C B.V. (hierna: C) verkocht.

4.1.2. C was een onroerendezaakmaatschappij in de zin van artikel 4, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet).

4.1.3. De verkochte aandelen zijn geleverd aan belanghebbende (1660 preferente aandelen), aan X2 B.V. (belanghebbende in de zaak met nummer 08/04453, hierna: X2) (1697 gewone aandelen), aan X3 B.V. (belanghebbende in de zaak met nummer 08/04454, hierna: X3) (1431 gewone aandelen), en aan G (275 preferente aandelen). Daarnaast hield B (hierna: B) 266 gewone aandelen in C.

4.1.4. Iedere verkrijging betrof als zodanig minder dan een derde deel van het totaal van de aandelen in C.

4.1.5. B hield alle aandelen in X3. E had een belang in X2. De gewone aandelen van C kwamen uiteindelijk direct en indirect voor 50 percent in handen van B en voor 50 percent in handen van X2.

4.1.6. Belanghebbende, voorheen de Stichting Administratiekantoor J, heeft haar huidige naam gekregen door een statutenwijziging op 6 april 2001. Bij die gelegenheid is A benoemd tot (enig) bestuurslid van belanghebbende.

4.1.7. De Inspecteur heeft op 5 juni 2002 aan belanghebbende tot behoud van rechten een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ter zake van de verkrijging van (fictieve) onroerende zaken, bestaande uit aandelen in C. Ook aan X3 en X2 zijn dergelijke naheffingsaanslagen opgelegd.

4.2. Het Hof heeft de in 4.1.7 bedoelde naheffingsaanslagen vernietigd op grond van het oordeel dat de Inspecteur niet is geslaagd in het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van met belanghebbende verbonden lichamen c.q. natuurlijke personen in de zin van artikel 4 van de Wet. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de - naar belanghebbende heeft erkend - bewuste spreiding van het aandelenbezit in strijd is met doel en strekking van dat wetsartikel. Het middel komt op tegen 's Hofs eerstvermelde oordeel met diverse argumenten.

4.3.1. Hoewel het middel betoogt dat 's Hofs uitspraak getuigt van een onjuiste opvatting van het begrip "belang" in artikel 4, lid 8, van de Wet, bestrijdt het 's Hofs uitleg van dit begrip (onderdeel 4.6 van 's Hofs uitspraak) niet. Evenmin bestrijdt het middel 's Hofs verwerping van het beroep op het leerstuk van fraus legis (onderdelen 4.12 en 4.13 van 's Hofs uitspraak).

4.3.2. Voor zover het middel 's Hofs uitspraak wél bestrijdt, geeft die uitspraak geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan zij voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Anders dan het middel betoogt is de uitspraak evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.

5. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 08/04453 en 08/04454 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 644, derhalve (afgerond) € 214,67 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.E. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2010.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.