Hoge Raad, 12-02-2010, BJ9074, 08/03621
Hoge Raad, 12-02-2010, BJ9074, 08/03621
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 februari 2010
- Datum publicatie
- 12 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BJ9074
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BJ9074
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9135, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/03621
Inhoudsindicatie
Art. 27 Belastingverdrag Nederland-België 2001. Art. 9.2, lid 1, letter a, Wet IB 2001. Art. 16, lid 2, letter a, AWR. Herrekening compensatieregeling grensarbeiders na definitieve aanslag. Navordering mogelijk bij verrekening voorheffing tot onjuist bedrag.
Uitspraak
Nr. 08/03621
12 februari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 juli 2008, nr. BK-07/00050, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/1892 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank - voor zover in cassatie van belang - bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 27 augustus 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was in het jaar 2003 inwoner van Nederland. Hij werkte dat gehele jaar in België voor een aldaar gevestigde werkgever. Belanghebbende was in 2003 aan te merken als een zogenoemde grensarbeider.
3.1.2. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2003 een beroep gedaan op de compensatieregeling die is neergelegd in artikel 27 van het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag). Hij heeft bij die aangifte een bedrag aan Belgische bedrijfsvoorheffing van € 16.376 vermeld.
3.1.3. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 opgelegd, en daarbij het bedrag van de compensatie berekend op basis van de hiervoor in 3.1.2 vermelde gegevens.
3.1.4. Nadien heeft de Belgische belastingdienst aan belanghebbende een aanslag in de belasting van niet-rijksinwoners opgelegd ten bedrage van € 14.335, welke aanslag resulteerde in een teruggave van Belgische belasting. Verder is van belanghebbende een bijdrage voor de sociale zekerheid in België geheven.
3.1.5. De Inspecteur heeft naar aanleiding daarvan aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2003 opgelegd, aangezien de definitieve aanslag gebaseerd bleek te zijn op een te hoog bedrag aan compensatie op de voet van artikel 27 van het Verdrag.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur aan belanghebbende over het onderhavige jaar terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daartegen richten zich de klachten.
3.3.1. Artikel 27 van het Verdrag voorziet in verminderingen en compensaties die volgens het eerste en tweede lid van deze bepaling worden gerealiseerd door de in België verschuldigde belasting, bijdragen en premies sociale zekerheid (hierna: Belgische heffingen) voor zover nodig aan te merken als ingehouden Nederlandse loonbelasting, en te verrekenen met de in Nederland verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen.
3.3.2. Verrekening van Belgische heffingen over het loon dient plaats te vinden met de Nederlandse aanslag waarin datzelfde loon is begrepen, zoals dat eveneens geldt voor de verrekening van Nederlandse loonbelasting (vgl. HR 26 september 2003, nr. 38532, LJN AL2130, BNB 2004/65, onderdeel 3.6).
3.3.3. De in 3.3.1 bedoelde gelijkstelling van Belgische heffingen met Nederlandse loonbelasting, waardoor deze heffingen in Nederland verrekend dienen te worden, brengt mee dat voor het herstel van fouten bij die verrekening dezelfde formele regels gelden als voor het herstel van fouten bij de verrekening van Nederlandse loonbelasting, nu daarvoor noch in het Verdrag noch in de Nederlandse nationale wetgeving een andersluidende regeling is getroffen.
3.3.4. Navordering kan op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat een voorheffing ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. De loonbelasting is als voorheffing op de inkomstenbelasting aangewezen in artikel 9.2, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001. Gelet op hetgeen in 3.3.3 is overwogen, moet worden aangenomen dat navordering van inkomstenbelasting eveneens kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat Belgische heffingen ten onrechte of tot een onjuist bedrag zijn verrekend bij het vaststellen van een aanslag in de Nederlandse inkomstenbelasting. Hetzelfde geldt voor navordering van premie volksverzekeringen.
3.3.5. De regeling van artikel 16, lid 2, van de AWR, die spreekt over "alle gevallen", biedt geen ruimte voor een beperking tot gevallen waarin de inspecteur zich er niet van bewust was dat hij een fout maakte.
3.3.6. Het voorgaande brengt mee dat de inspecteur bevoegd is na te vorderen op de voet van artikel 16,
lid 2, van de AWR in een geval als het onderhavige, waarin (i) hij de definitieve aanslag IB/PVV heeft opgelegd in de wetenschap dat de Belgische heffingen nog niet definitief door de bevoegde autoriteit aldaar zijn vastgesteld, en (ii) die vaststelling naderhand alsnog plaatsvindt en daaruit volgt dat de verrekening van Belgische heffingen bij de definitieve Nederlandse aanslag tot een te hoog bedrag heeft plaatsgevonden.
3.4. Voor zover de klachten uitgaan van een andere rechtsopvatting dan hiervoor in 3.3 is weergegeven, falen zij.
3.5. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.