Home

Hoge Raad, 30-03-2010, BK5616, 08/05131

Hoge Raad, 30-03-2010, BK5616, 08/05131

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 maart 2010
Datum publicatie
31 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK5616
Formele relaties
Zaaknummer
08/05131
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 04-02-2025 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 04-02-2025 tot 01-10-2025] art. 269

Inhoudsindicatie

Art. 269 Sv. Horen getuige achter gesloten deuren. Het hof heeft in de ordeverstoringen ttz. tijdens het verhoor van de getuige X aanleiding gezien een bevel tot sluiting der deuren te geven wat betreft het direct daarop aansluitende verhoor van de getuige Y. Dat bevel, dat geen blijk geeft van miskenning van art. 269 Sv, behoefde geen nadere motivering. Het Hof was niet gehouden verantwoording af te leggen van zijn kennelijke oordeel dat ter voorkoming van verdere ordeverstoringen niet met minder verstrekkende maatregelen kon worden volstaan. Voorts verplichtte geen rechtsregel het Hof om na het verhoor van de getuige Y - en nadat de deuren waren geopend - de korte inhoud van diens verklaring mede te delen. CAG: anders.

Uitspraak

30 maart 2010

Strafkamer

nr. 08/05131

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 november 2008, nummer 22/005639-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd de Penitentiaire Inrichting "Tilburg" te Tilburg.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt over de beslissing van het Hof om de getuige [getuige 1] met gesloten deuren te horen.

2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt ten aanzien van de behandeling van de zaak op

30 september 2008 in:

"De getuige [getuige 2] verlaat de zaal.

Het hof heeft geconstateerd dat de getuige tijdens zijn verhoor meermalen werd afgeleid door personen op de publieke tribune, die gebaren naar hem maakten.

(...)

De voorzitter constateert dat de getuige [getuige 1] is verschenen en memoreert dat het hof tijdens de zitting op 26 september jongstleden heeft bepaald dat hij in afwezigheid van de verdachten zal worden gehoord, tenzij blijkt dat hij geen bezwaar (meer) maakt tegen hun aanwezigheid.

De advocaat-generaal vordert - gelet op de eerdere ordeverstoringen door personen op de publieke tribune tijdens het verhoor van de getuige [getuige 2] - dat het hof zal bevelen dat de behandeling tijdens het verhoor van de getuige [getuige 1] zal plaatsvinden met gesloten deuren.

De raadsman merkt desgevraagd door de voorzitter op dat zij meent dat geen sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de vordering dient te worden afgewezen. De verdachte deelt desgevraagd door de voorzitter mede dat hij zich tegen behandeling met gesloten deuren verzet.

De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.

Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter mede dat het hof beveelt dat de behandeling tijdens het verhoor van de getuige [getuige 1] in het belang van de openbare orde zal plaatsvinden met gesloten deuren. De aanleiding daartoe zijn de eerdere ordeverstoringen tijdens het verhoor van de getuige [getuige 2].

De voorzitter verleent de bijzondere toegang tot bijwoning van de niet openbare terechtzitting aan de aanwezige slachtoffers, politieambtenaren en de juridisch medewerkster van de advocaat-generaal.

De verdachten en het publiek verlaten de zittingszaal.

De voorzitter doet de getuige [getuige 1] voor het hof verschijnen. De getuige doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornaam, geboortedatum, beroep, verblijfplaats zoals hieronder is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van de verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de eed af dat hij als getuige de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. Desgevraagd deelt de getuige mede dat hij gehoord wenst te worden buiten aanwezigheid van de verdachten, omdat hij zich door hen bedreigd voelt.

De voorzitter deelt hierop aan de getuige mede dat de verdachten niet bij het verhoor aanwezig zullen zijn en dat de verklaring zoals hij die zal afleggen, na zijn vertrek uit de zittingszaal aan hen zal worden voorgehouden. Het verhoor vindt bovendien achter gesloten deuren plaats. De getuige wordt verzocht na het afleggen van zijn verklaring voor verhoor beschikbaar te blijven. Mochten de verdachten over die verklaring vragen hebben, dan zullen die vragen - wederom buiten aanwezigheid van de verdachten - aan de getuige worden gesteld.

(...)

De voorzitter heeft de overige leden van het hof, de advocaat-generaal en de raadsman de gelegenheid gegeven vragen aan de getuige te stellen en aan de raadsman de gelegenheid geboden tegen de verklaring van de getuige in te brengen wat tot verdediging kan dienen.

De getuige verlaat de zittingszaal en zal zich beschikbaar houden voor eventuele vragen.

De verdachte en zijn medeverdachte verschijnen weer in de zittingszaal.

De voorzitter houdt de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens kort de inhoud van de door de getuige afgelegde verklaring voor.

Desgevraagd door de voorzitter deelt de verdachte mede geen vragen te willen stellen aan de getuige. Hij betwist zijn verklaring.

De advocaat-generaal en de raadsman doen afstand van de getuige.

Daartoe verzocht door de voorzitter deelt de bode aan de getuige mede dat hij kan vertrekken.

De voorzitter deelt mede dat de behandeling vanaf nu weer in het openbaar plaatsvindt.

Het publiek komt weer binnen."

2.3. Art. 269 Sv luidt:

"1. Het onderzoek ter terechtzitting geschiedt in het openbaar. Vanaf het uitroepen van de zaak kan de rechtbank gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven, indien de openbaarheid naar het oordeel van de rechtbank het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.

2. Een bevel als bedoeld in het eerste lid, wordt door de rechtbank ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven. De rechtbank geeft het bevel niet dan na het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers, zo nodig met gesloten deuren, hieromtrent te hebben gehoord.

3. De beslissing tot het geven van het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.

(...)"

2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt in dat het Hof op vordering van de Advocaat-Generaal heeft bevolen dat de behandeling tijdens het verhoor van de getuige [getuige 1] in het belang van de openbare orde zal plaatsvinden met gesloten deuren. Het proces-verbaal houdt voorts in: "De aanleiding daartoe zijn de eerdere ordeverstoringen tijdens het verhoor van de getuige [getuige 2]". Over die eerdere ordeverstoringen vermeldt het proces-verbaal: "Het Hof heeft geconstateerd dat de getuige tijdens zijn verhoor meermalen werd afgeleid door personen op de publieke tribune, die gebaren naar hem maakten". Aan in het proces-verbaal met name genoemde personen is bijzondere toegang verleend tot bijwoning van de niet-openbare terechtzitting.

2.5. Het Hof heeft in de ordeverstoringen ter terechtzitting tijdens het verhoor van de getuige [getuige 2] aanleiding gezien een bevel tot sluiting der deuren te geven wat betreft het direct daarop aansluitende verhoor van de getuige [getuige 1]. Dat bevel, dat geen blijk geeft van miskenning van art. 269 Sv, behoefde, anders dan het middel wil, geen nadere motivering. Het Hof was niet gehouden verantwoording af te leggen van zijn kennelijke oordeel dat ter voorkoming van verdere ordeverstoringen niet met minder verstrekkende maatregelen kon worden volstaan.

De dienaangaande opgeworpen klachten falen.

Ook overigens is het middel tevergeefs voorgesteld. Geen rechtsregel verplichtte het Hof om na het verhoor van de getuige [getuige 1] - en nadat de deuren waren geopend - de korte inhoud van diens verklaring mede te delen.

3. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 maart 2010.