Home

Hoge Raad, 15-01-2010, BK9152, 08/04697

Hoge Raad, 15-01-2010, BK9152, 08/04697

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2010
Datum publicatie
15 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK9152
Zaaknummer
08/04697

Inhoudsindicatie

Hof mag klacht omtrent de afwijzing door de Rechtbank van een verzoek om vergoeding van schade, niet onbehandeld laten.

Uitspraak

Nr. 08/04697

15 januari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2008, nr. 06/00175, betreffende een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/00990) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur alsmede de aanslag vernietigd, en het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten in het principale beroep

3.1. De klachten zijn onder meer gericht tegen het oordeel van het Hof dat, nu het (hoger) beroep ongegrond is, een vergoeding van schade niet aan de orde is. De klachten slagen in zoverre. Aangezien het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond was verklaard, en de Rechtbank op een daartoe uitdrukkelijk door belanghebbende gedaan verzoek heeft beslist dat voor het toekennen van schadevergoeding geen gronden aanwezig zijn, had het Hof gemotiveerd moeten beslissen op de grieven die belanghebbende tegen dat oordeel van de Rechtbank naar voren bracht.

3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van de grieven tegen de afwijzing van dat verzoek.

4. Het voorwaardelijke incidentele beroep

Nu het principale beroep niet leidt tot een vernietiging van 's Hofs uitspraak voor zover deze de aanslag betreft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover het betreft de bevestiging van het oordeel van de Rechtbank betreffende het verzoek om schadevergoeding,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op

15 januari 2010.