Home

Hoge Raad, 17-09-2010, BL1036, 08/04233

Hoge Raad, 17-09-2010, BL1036, 08/04233

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 september 2010
Datum publicatie
17 september 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL1036
Formele relaties
Zaaknummer
08/04233

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; artikel 3 Wet OB; artikel 8, leden 1 en 2, Wet OB en artikel 11, A, lid 1, letter a, Zesde Richtlijn. Belanghebbende levert kaarten aan particulieren.

Uitspraak

Nr. 08/04233

17 september 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 augustus 2008, nr. 162/07, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 06/1397) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 17 december 2009 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraak van het Hof, en het door Hoge Raad zelf afdoen van de zaak.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende ter zake van de kaartverkopen omzetbelasting is verschuldigd welke is begrepen in het bedrag dat de kaartverkopers aan de particulieren in rekening brachten. In dit verband heeft het Hof onder meer overwogen dat de feiten, in onderling verband en samenhang bezien, geen andere conclusie toelaten dan dat belanghebbende de kaarten leverde aan de particulieren en niet aan de kaartverkopers.

Middel 1, dat het in 3.1 vermelde oordeel bestrijdt, faalt, zowel voor zover het strekt ten betoge dat belanghebbende de kaarten aan de kaartverkopers leverde, als dat de kaartverkopers als commissionair hebben gehandeld. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst, terwijl het ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is.

3.2. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, aangezien die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

Aangezien ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende ter zake van de opslag van de kaartverkopers de nageheven belasting uit de door hem ontvangen bedragen moet voldoen, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat de ontvangen bedragen de in totaal verschuldigde omzetbelasting bevatten. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur het bedrag van de nageheven omzetbelasting heeft berekend met miskenning van deze regel, waardoor € 1390 te veel is nageheven. Het Hof had daarom de uitspraken van de Inspecteur en de uitspraak van de Rechtbank niet in stand mogen laten.

Op grond van het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in beroep en hoger beroep de zaak met nummer 08/04237 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur,

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 11.608,

vermindert de boete tot op € 1575,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 216, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 214, en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 141, derhalve in totaal € 571, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 966, derhalve € 483, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 966, derhalve € 483, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 966.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2010.