Home

Hoge Raad, 12-02-2010, BL3579, 07/11077

Hoge Raad, 12-02-2010, BL3579, 07/11077

Inhoudsindicatie

wrakingsverzoek, Klacht dat geen sprake is geweest van rechterlijke onpartijdigheid faalt.

Uitspraak

Nr. 07/11077

12 februari 2010

Beslissing

van de Vierde Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van een verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door [verzoeker] te [woonplaats], verder te noemen verzoeker.

1. De procedure

1.1 Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Derde Kamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 07/11077. Bij brief van 3 december 2009 is aan verzoeker meegedeeld dat op 11 december 2009 ter terechtzitting de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt.

1.2 Bij op 7 december 2009 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad en van de griffier.

1.3 Bij aangetekende brief van 10 december 2009, waarvan een ontvangstbevestiging is binnengekomen, is verzoeker in kennis gesteld van de datum van behandeling van het wrakingsverzoek, de samenstelling van de wrakingskamer die het verzoek zal behandelen en de namen van de advocaat-generaal en de griffier die bij die behandeling aanwezig zullen zijn.

Bij aangetekende brief van 5 januari 2010, waarvan eveneens een ontvangstbevestiging is ingekomen, is aan verzoeker een wijziging van de samenstelling van de wrakingskamer meegedeeld.

1.4 Verzoeker heeft bij een op 7 januari 2010 ingekomen brief verzocht om wraking van de drie leden van de wrakingskamer, de behandelend advocaat-generaal, de griffier en diverse medewerkers van de griffie.

Verzoeker heeft bij een op 11 februari 2010 ingekomen brief de in de brief van 7 januari 2010 opgenomen gronden van wraking aangevuld.

1.5 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 7 december 2009 heeft plaatsgevonden op 11 januari 2010 door de in zijn Reglement van Inwendige Dienst daartoe aangewezen Vierde kamer van de Hoge Raad, in aanwezigheid van de advocaat-generaal R.L.H. IJzerman, die heeft afgezien van het nemen van een conclusie. Verzoeker is niet verschenen. De raadsheren Van Vliet, Lourens, Bavinck, Leemreis en Punt zijn evenmin verschenen, nadat zij te kennen hadden gegeven niet te berusten in het verzoek en niet te willen gehoord.

2. Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken. Uit voornoemd artikel 8:15 blijkt dat een wrakingsverzoek slechts de rechters kan betreffen die de zaak van de betrokken partij behandelen.

2.2 In het wrakingsverzoek van 7 januari 2010 heeft verzoeker als grond voor wraking van de leden van de wrakingskamer dezelfde grond aangevoerd als in het wrakingsverzoek van 7 december 2009, namelijk dat aan hem in de hoofdzaak niet alle relevante gedingstukken zijn toegestuurd. Dit is een bezwaar dat voor elke wrakingskamer, in welke samenstelling ook, geldt. Gegrondbevinding ervan kan dus niet ertoe leiden dat op verzoekers wrakingsverzoek van 7 december 2009 zal worden beslist door een wrakingskamer waarvoor verzoekers bezwaar niet geldt. Dit tweede wrakingsverzoek, dat misbruik oplevert, zal daarom niet worden behandeld. Voor zover de brief van 11 februari 2010 nieuwe wrakingsgronden en andere personen dan de reeds eerder genoemde personen behelst, moet deze - mede gelet op artikel 8:16, leden 3 en 4, Awb - dit lot delen.

2.3 De wrakingskamer ziet gezien het voorgaande geen beletsel om het wrakingsverzoek van 7 december 2009 te beoordelen. Voor zover dat betrekking heeft op andere personen dan de hiervoor onder 1.1 genoemde raadsheren, is het verzoek, gezien hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, niet ontvankelijk.

2.4 Als grond voor het wrakingsverzoek voert verzoeker aan dat hem niet alle relevante gedingstukken zijn toegestuurd. Deze grond behelst, wat overigens daarvan zij, geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de hiervoor onder 1.1 genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden. Het verzoek moet dan ook, voor zover ontvankelijk, ongegrond worden verklaard.

2.5 De Hoge Raad is van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4 Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.

3. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het op 7 december 2009 gedane verzoek om wraking niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op andere personen dan de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, en wijst dat verzoek voor het overige af;

bepaalt dat het verzoek om wraking gedaan bij brieven van 7 januari 2010 en 11 februari 2010 en verdere verzoeken om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling worden genomen.

Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 12 februari 2010.

De voorzitter is verhinderd deze beslissing te ondertekenen. In verband daarmee is de beslissing ondertekend door mr. J.C. van Oven.