Home

Hoge Raad, 12-02-2010, BL3585, 08/05090

Hoge Raad, 12-02-2010, BL3585, 08/05090

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 februari 2010
Datum publicatie
12 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL3585
Formele relaties
Zaaknummer
08/05090

Inhoudsindicatie

artikel 27h, lid 1, Awr; 8:71 Awb; Hof verklaart zich ten onrechte onbevoegd.

Uitspraak

Nr. 08/05090

12 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X (hierna: belanghebbende), woonplaats gekozen hebbend te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 februari 2009, nr. 08/00287, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verhoogd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/4247) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd, hetgeen de Hoge Raad aldus verstaat dat de Rechtbank de aanslag heeft gehandhaafd zoals die na de ambtshalve verleende vermindering was komen te luiden.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft zich onbevoegd verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. De uitspraak van de Rechtbank is een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht, en is gedaan naar aanleiding van belanghebbendes bezwaren tegen een aan hem voor het jaar 2005 opgelegde belastingaanslag. Tegen een dergelijke uitspraak kan op grond van artikel 27h, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof. Het Hof heeft zich daarom ten onrechte onbevoegd verklaard. Voor zover de klachten zich richten tegen deze onbevoegdverklaring, slagen zij.

3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.4.1. Het rechtsmiddel van hoger beroep tegen een uitspraak als bedoeld in 3.1 is voor de belanghebbende opengesteld om de rechter te doen beslissen of het bedrag van de aanslag (verder) moet worden verlaagd. Ook kan de belanghebbende dit rechtsmiddel aanwenden om op te komen tegen bijkomende beslissingen van de rechtbank, zoals beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten.

3.4.2. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat belanghebbende het eens is met het bedrag van de aanslag dat resteert nadat de Inspecteur deze aanslag tijdens de procedure voor de Rechtbank ambtshalve heeft verminderd. Blijkens dit proces-verbaal heeft belanghebbende door het instellen van hoger beroep uitsluitend willen opkomen tegen een door hem gestelde blokkering van zijn bankrekening in verband met een onderbewindstelling.

3.4.3. Nu het hoger beroep niet was gericht op (verdere) verlaging van het bedrag van de aanslag, en evenmin opkwam tegen een bijkomende beslissing van de Rechtbank, had het Hof dit niet-ontvankelijk moeten verklaren. Hierbij verdient opmerking dat geschillen met betrekking tot een onderbewindstelling en de daaruit voortvloeiende gevolgen ten aanzien van zijn bankrekening, door belanghebbende uitsluitend ter beslissing kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.