Hoge Raad, 05-03-2010, BL6555, 09/00397
Hoge Raad, 05-03-2010, BL6555, 09/00397
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 maart 2010
- Datum publicatie
- 5 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL6555
- Zaaknummer
- 09/00397
Inhoudsindicatie
wrakingsverzoek; Klacht, dat geen sprake is geweest van rechterlijke onpartijdigheid en dat verzoeker daardoor schade lijdt, faalt.
Uitspraak
Nr. 09/00397
5 maart 2010
Beslissing
van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door X te Z, verder te noemen verzoeker.
1. De procedure
1.1 Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Derde kamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder het nummer 09/00397. Bij brief van 7 januari 2010 is aan verzoeker meegedeeld dat op 15 januari 2010 ter terechtzitting de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden J.W. van den Berge, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris.
1.2 Bij op 13 januari 2010 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden.
1.3 De mondelinge behandeling van het verzoek om wraking heeft op 16 februari 2010 plaatsgevonden door de in zijn Reglement van Inwendige Dienst daartoe aangewezen Vierde kamer van de Hoge Raad, in aanwezigheid van de Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. De raadsheren Van den Berge, Heisterkamp en Feteris zijn niet verschenen, nadat zij te kennen hadden gegeven niet te berusten in het verzoek en niet te willen worden gehoord.
De Advocaat-Generaal heeft afgezien van het nemen van een conclusie.
2. Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2. Verzoeker heeft de gronden van de door hem ingediende wrakingsverzoek als volgt onder woorden gebracht:
"a. Onderhavig geding is een intracommunautair geding, omdat de toepassing van de (direct werkende) bepalingen van Europees recht, waaronder de fundamentele grondbeginselen van gemeenschapsrecht aan de Lidstaat en daarmee ook aan de nationale rechter is overgelaten. Ingevolge art. 10 EGV geldt het beginsel van uniforme geldigheid en toepassing van Europees recht in de hele Unie. Nederland is Lidstaat bij deze Unie en de bepalingen van titel I van het EVRM behoren tot de beginselen, die alle Lidstaten als gemeenschappelijke waarden delen. Normadressaat van art. 6 lid 1 EUV zijn naast de Unie ook de Lidstaten zelf.
b. Uw Raad heeft als het hoogste terzake bevoegde rechtscollege de uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht binnen de Lidstaat te verzekeren. Bij enige twijfel over toepasbaarheid of interpretatie van het Gemeenschapsrecht is uw Raad ingevolge art. 234 EGV gehouden het EGHvJ bij prejudiciële vraag te raadplegen. De arresten van uw Raad zijn in de Lidstaat van grote invloed op het handelen van het bestuur en de lagere rechter.
c. Gerekwestreerden hebben door hun medewerking aan voormelde arresten een inbreuk op de uniforme gelding en toepassing van het Gemeenschapsrecht door het bestuur en de lagere
rechter gemaakt en onder het gezag van uw Raad zonder enige motivering deze rechtstoestand binnen de Lidstaat rechtmatig geoordeeld. Dit ten nadele van rekwestrant, opdat het bestuur van de Lidstaat het voor rekwestrant schadelijke handelen kon continueren en de lagere rechter niet gehouden is aan rekwestrant rechtsbescherming te verlenen.
d. Feitelijk, ook zonder expliciete inhoudelijke motivering, hebben gerekwestreerden daarmee een nieuwe standaard in de wijze van (democratische) rechtsvorming, rechtsgelijkheid en grondrechtsbescherming voor burgers van Europa binnen het rechtsgebied van uw Raad willen zetten. Ten nadele van rekwestrant mag het bestuur de algemene wil van de wetgever vervangen door een bijzondere wil. Als leden van het terzake hoogste rechtscollege van de Lidstaat hebben zij daarmee zichzelf en uw Raad blootgesteld aan ten minste de schijn van partijdigheid.
e. Twee leden van uw Raad hebben hun zodanige rechtsopvatting voor een tweede maal toegepast, zodat hier degelijk vragen naar hun integriteit rijzen. Rekwestrant acht bij allen de overtuiging, met het gewraakte handelen het (gemeenschaps-)recht op een juiste wijze te hebben toegepast aanwezig, zodat een herhaling bij de beoordeling van onderhavige hoofdzaak waarschijnlijk, doch de vrees van rekwestrant daarom in elk geval gerechtvaardigd is."
2.3. De door de verzoeker aangevoerde gronden komen, naar de kern genomen, erop neer dat verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid van de door hem gewraakte raadsheren schade zou kunnen lijden omdat zij in eerdere zaken van verzoeker tot uitspraken zijn gekomen waarin bestuurshandelen en uitspraken van de lagere rechter die in de visie van verzoeker een inbreuk op de uniforme gelding en toepassing van het Gemeenschapsrecht opleveren, zonder motivering rechtmatig zijn geoordeeld. Dit is naar het oordeel van de Hoge Raad geen omstandigheid die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van de hiervoor onder 1.1 genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden. Het verzoek zal dan ook ongegrond worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het verzoek om wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 maart 2010.