Home

Hoge Raad, 17-12-2010, BL7270, 09/02651

Hoge Raad, 17-12-2010, BL7270, 09/02651

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 december 2010
Datum publicatie
17 december 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL7270
Formele relaties
Zaaknummer
09/02651
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025], Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.13

Inhoudsindicatie

Kwijtscheldingsvrijstelling; voorwaardelijk prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten?

Uitspraak

nr. 09/02651

17 december 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 mei 2009, nr. 08/00021, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 07/641) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 18 februari 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 2 november 1995 alle aandelen gekocht in B B.V. (hierna: de deelneming). Verkoper was een 100 percent dochtermaatschappij van een coöperatie, welke coöperatie een vordering op de deelneming had tot een bedrag van f 1.500.000. Deze vordering is, eveneens op 2 november 1995, aan belanghebbende gecedeerd voor de nominale waarde, waarbij belanghebbende aan de coöperatie de koopsom schuldig is gebleven. De coöperatie heeft de vordering op belanghebbende gecedeerd aan haar leden.

3.1.2. Bij onderhandse akte van 2 november 1995 is de vordering van de leden van de coöperatie op belanghebbende omgezet in een geldlening. De voorwaarden van die geldlening houden onder meer in een achterstelling van de vordering en een aflossingsschema dat afhankelijk is van de winst van belanghebbende. Hiertoe is in de artikelen 3 en 4 van de akte - voor zover in cassatie van belang - bepaald:

"Door X vindt aflossing aan de leden plaats in drie gelijke (jaarlijkse) termijnen van f 500.000,--. De aflossing is betaalbaar per 1 januari van het betreffende jaar. Een aflossing vindt plaats indien het kalenderjaar, voorafgaand aan de betreffende eerste januari door X, inclusief haar 100% geconsolideerde deelnemingen in de besloten vennootschappen J BV en de besloten vennootschap B BV, een winst van f 1.000.000,-- voor belasting wordt gemaakt. (...) De verplichtingen van X ingevolge deze overeenkomst vervallen definitief na afwikkeling en verwerking van het boekjaar 2002. Een en ander zal uiterlijk in het jaar 2003 worden uitgevoerd, respectievelijk vastgesteld.

De vorderingen die de leden verkrijgen op grond van het in deze overeenkomst bepaalde zullen zijn achtergesteld op de vorderingen die crediteuren hebben of zullen hebben op X. De totale lening ad f 1.500.000,-- met inmiddels verschuldigde interest is geheel en direct opeisbaar indien aan X surséance van betaling wordt verleend, of haar faillissement worden uitgesproken. Hetzelfde geldt indien X een juridische fusie aangaat, dan wel één of meer aandelen in haar dochtervennootschappen vervreemdt. (...)"

3.1.3. Belanghebbende heeft in de jaren tot en met 2002 niet afgelost op de schuld. Zij heeft tot ultimo 2002 de schuld gepassiveerd, en wel voor de nominale waarde.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de vrijval van de schuld in 2003 niet leidt tot vrijgestelde kwijtscheldingswinst als bedoeld in artikel 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001, aangezien de leden van de coöperatie in dat jaar geen voor verwezenlijking vatbare rechten hadden die zij konden prijsgeven. De verplichtingen van belanghebbende zijn immers definitief vervallen na afwikkeling en verwerking van het boekjaar 2002, aldus het Hof.

3.3. 's Hof oordeel moet aldus worden verstaan dat belanghebbende in het kader van de aankoop van de aandelen in en de vordering op de deelneming heeft bedongen dat onder bepaalde voorwaarden geen aflossing van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde schuld behoefde plaats te vinden, en dat, omdat aan deze voorwaarden was voldaan, de schuld eind 2002 is komen te vervallen, waardoor in 2003 geen sprake kon zijn van een prijsgeven als bedoeld in artikel 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001. Aldus opgevat geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010.