Hoge Raad, 19-03-2010, BL7954, 08/00958
Hoge Raad, 19-03-2010, BL7954, 08/00958
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 maart 2010
- Datum publicatie
- 19 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL7954
- Zaaknummer
- 08/00958
Inhoudsindicatie
Art. 6:11 Awb. Ontbreken rechtsmiddelverwijzing bij uitspraak op bezwaar. Verschoonbaar te laat beroep?
Uitspraak
Nr. 08/00958
19 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X en X-Y te Maastricht (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Maastricht van 15 februari 2008, nr. AWB 07/1799 LEGGW, op het verzet van belanghebbenden tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende geheven leges.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Rechtbank te Maastricht heeft bij uitspraak van 27 november 2007 het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht ingestelde beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbenden hebben daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de zaak ter behandeling als beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad heeft toegezonden. Het beroepschrift van belanghebbenden en de aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbenden hebben op 28 juni 2007 een bezwaarschrift ingediend tegen een legesnota van 6 juni 2007 inzake de behandeling van een aanvraag voor een bouwvergunning.
3.1.2. Bij brief van de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht van 21 augustus 2007, verzonden op 22 augustus 2007, met als onderwerp: 'Beslissing op bezwaar', is het bedrag van de legesnota gehalveerd in verband met de weigering van de bouwvergunning. In cassatie moet veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat die brief geen rechtsmiddelverwijzing bevatte.
3.1.3. Belanghebbenden hebben bij brief van 11 oktober 2007, bij de gemeente binnengekomen op 12 oktober 2007, bezwaar gemaakt tegen de in de brief van 21 augustus 2007 opgenomen beslissing. De gemeente heeft de brief van belanghebbenden als beroepschrift aangemerkt en deze op 18 oktober 2007 met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan de Rechtbank.
3.1.4. De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbenden hebben daartegen tijdig een verzetschrift ingediend. Daarin hebben zij niet verzocht om te worden gehoord.
3.1.5. De Rechtbank heeft het verzet zonder belanghebbenden te hebben gehoord ongegrond verklaard en heeft daartoe geoordeeld dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij het besluit, behoudens bijzondere omstandigheden, op zichzelf onvoldoende is om termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, en voorts dat het niet beschikken over juridische deskundigheid niet een dergelijke bijzondere omstandigheid vormt.
3.2. De klacht van belanghebbenden dat zij ten onrechte niet zijn gehoord op hun verzet, faalt. Aan de voet van de onder 3.1.4 vermelde uitspraak is vermeld: "Bij de indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord." In het verzetschrift is daarom niet verzocht. De Rechtbank mocht derhalve gelet op artikel 8:55, lid 3, Awb tot zijn uitspraak komen zonder belanghebbenden over het verzet te horen.
3.3. Het als beroepschrift aangemerkte bezwaar tegen de onder 3.1.2 bedoelde brief van 21 augustus 2007 is na het verstrijken van de wettelijke termijn voor het instellen van beroep ingediend. Het daaraan als regel te verbinden gevolg, te weten niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, blijft op grond van artikel 6:11 Awb achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbenden in verzuim zijn geweest door pas na afloop van de termijn een beroepschrift tegen de beslissing in te dienen. De Rechtbank heeft de vraag of die uitzondering zich in dit geval voordoet ontkennend beantwoord, zoals hierboven onder 3.1.5 is weergegeven. Ook dat oordeel wordt in cassatie bestreden.
3.4.1. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 6:11 Awb is het aan de rechter om de gevolgen van het niet-vermelden van de mogelijkheden van bezwaar of beroep te bepalen, gelet op de omstandigheden van het geval; daarbij zal de aanwezigheid van derden-belanghebbenden een rol kunnen spelen die niet in algemene uitspraken is vast te leggen (Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, blz. 64). Voorts is bij de totstandkoming van artikel 6:11 Awb over het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing onder meer het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 131):
"Indien verzuimd is die mededeling te doen of indien daarbij fouten zijn gemaakt zal - zeker nu die mededelingsplicht wettelijk wordt voorgeschreven - de belanghebbende veelal niet weten dat er (reeds) sprake is van een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep. Bemerkt hij dat eerst later, dan zal een termijnoverschrijding verschoonbaar kunnen zijn. Een en ander zal overigens mede afhangen van de deskundigheid die de belanghebbende bezit."
3.4.2. Mede gelet op deze totstandkomingsgeschiedenis van artikel 6:11 Awb, geldt in belastingzaken - waarin doorgaans geen derden-belanghebbenden zijn betrokken - het volgende voor de beoordeling van de vraag of bij het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing sprake is van een verschoonbaar verzuim.
Nu het op de weg van het bestuursorgaan en van de rechter ligt om duidelijkheid te (doen) verschaffen omtrent een genomen besluit of uitspraak en daartegen openstaande rechtsmiddelen, mogen de gevolgen van het ontbreken van die duidelijkheid in beginsel niet voor rekening van de belanghebbende komen. Indien een rechtsmiddelverwijzing achterwege is gebleven en de belanghebbende aanvoert dat als gevolg daarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, dient niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding derhalve op de voet van artikel 6:11 van de Awb achterwege te blijven. Deze regel lijdt slechts uitzondering in gevallen waarin aannemelijk is dat hij anderszins tijdig op de hoogte was van de termijn waarbinnen het desbetreffende rechtsmiddel aangewend diende te worden.
3.4.3. De Rechtbank heeft het vorenoverwogene miskend. De klachten slagen in zoverre. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
3.5. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het beroep van belanghebbenden is gelet op het hiervoor onder 3.4.2 overwogene niet kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzet dient gegrond te worden verklaard. De ontvankelijkheid van het beroep zal worden beoordeeld door de rechter die na de gegrondverklaring van het verzet de zaak in behandeling neemt.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 27 november 2007 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de gemeente Maastricht aan belanghebbenden vergoedt het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.