Hoge Raad, 19-03-2010, BL7965, 08/04836
Hoge Raad, 19-03-2010, BL7965, 08/04836
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 maart 2010
- Datum publicatie
- 19 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL7965
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9628, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 08/04836
Inhoudsindicatie
BPM, artikel 3 lid 1, aanhef en letter b, en lid 3, aanhef, Wet BPM; begrip bestelauto en vlakke laadvloer; slechts de ruimte achter de op de laadvloer van een motorrijtuig bijgeplaatste stoelen kan (nog) worden aangemerkt als laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.
Uitspraak
Nr. 08/04836
19 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2008, nr. 07/00285, betreffende een aan X VOF te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM).
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/2254) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het onderhavige motorrijtuig geheel voldoet aan de eisen om als bestelauto in de zin van artikel 3, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (tekst 2005; hierna: de Wet BPM) te worden aangemerkt. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.2. Onder een bestelauto wordt ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid 3, van de Wet BPM - voor zover in cassatie van belang - verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm.
Naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 20 maart 2009, nr. 43921, LJN BH6429, BNB 2009/181, is geen sprake van een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer, indien twee autostoelen zijn geplaatst in het compartiment achter de bestuurdersstoel en de naastgelegen passagiersstoel. Door die plaatsing behoudt slechts de ruimte achter de bijgeplaatste stoelen, gerekend van de achterzijde van de bijgeplaatste stoelen tot de achterzijde van het compartiment, de functie van laadruimte in de zin van artikel 3, lid 3, aanhef, van de Wet BPM.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene slaagt het middel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de door belanghebbende voor de Rechtbank aangevoerde klachten die door de Rechtbank en het Hof niet zijn behandeld.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te
Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.