Home

Hoge Raad, 26-03-2010, BL8879, 08/02182

Hoge Raad, 26-03-2010, BL8879, 08/02182

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 maart 2010
Datum publicatie
26 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL8879
Zaaknummer
08/02182

Inhoudsindicatie

Art. 8:55 Awb.Uitspraak op verzet op onjuiste gronden gebaseerd.

Uitspraak

Nr. 08/02182

26 maart 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z en X2 te Z (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 11 april 2008, nrs. AWB 07/5821 en 07/5822, op het verzet van belanghebbenden tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank, betreffende aanslagen in het recht van successie.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbenden zijn aanslagen in het recht van successie opgelegd. De Inspecteur heeft bij uitspraken de tegen deze aanslagen ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank te Haarlem heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep bij uitspraak van 5 december 2007 ongegrond verklaard. Belanghebbenden hebben daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. In de aanvulling van 25 maart 2007 op het bezwaarschrift hebben belanghebbenden gespecificeerd vermeld wat de afwijkingen zijn tussen de aanslagen en hun eigen opvatting over het verschuldigde belastingbedrag. Tevens hebben zij daarin toegelicht waaruit de afwijkingen naar hun oordeel vooral voortkomen.

3.1.2. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraken op bezwaar is als reden van de niet-ontvankelijkverklaring gegeven dat het bezwaarschrift 'niet binnen zes weken na dagtekening van de aanslag is ontvangen'.

3.1.3. Belanghebbenden hebben zich in hun beroepschrift op het standpunt gesteld dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, gezien de datum van indiening van het bezwaarschrift.

3.1.4. De Rechtbank heeft belanghebbenden er bij brief van 31 augustus 2007 op gewezen dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten en dat die gronden, ingeval het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, mede betrekking moeten hebben op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

3.1.5. Belanghebbenden hebben per brief van 28 september 2007 gronden aangevoerd tegen de inhoudelijke beoordeling van hun bezwaren, die door de Inspecteur ambtshalve heeft plaatsgevonden.

3.1.6. De Inspecteur heeft in zijn verweerschriften verklaard dat het bezwaarschrift wel tijdig is ingediend, zodat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Vervolgens heeft de Inspecteur in die verweerschriften betoogd dat de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden omdat zij niet met redenen zijn omkleed.

3.1.7. De Rechtbank heeft de beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht ongegrond verklaard. Zij ging er daarbij van uit dat belanghebbenden hun bezwaren niet hadden gemotiveerd, en dat de gronden die belanghebbenden voor hun beroepen hadden aangevoerd geen betrekking hadden op de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren.

3.2. De Rechtbank heeft het verzet van belanghebbenden tegen voormelde uitspraak ongegrond verklaard. Daartegen richten zich de klachten.

3.3. De klachten slagen. De Inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daartegen hebben belanghebbenden in hun beroepschrift gronden aangevoerd, waarvan de juistheid door de Inspecteur in zijn verweerschrift voor de Rechtbank is erkend. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat belanghebbenden geen beroepsgronden hebben aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren.

3.4. De uitspraak op het verzet kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen, nu ook de nadere grond voor niet-ontvankelijkheid waarop de Inspecteur zich heeft beroepen zich niet voordoet. De in 3.1.1 bedoelde aanvulling op het bezwaarschrift laat immers geen andere conclusie toe dan dat belanghebbenden de gronden van hun bezwaren hebben aangevoerd. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,

verklaart het verzet gegrond,

verstaat dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,

gelast dat de Staat aan belanghebbenden vergoedt het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107,

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het verzet aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op

€ 166 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2010.