Home

Hoge Raad, 09-04-2010, BM0456, 09/02588

Hoge Raad, 09-04-2010, BM0456, 09/02588

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 april 2010
Datum publicatie
9 april 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM0456
Formele relaties
Zaaknummer
09/02588

Inhoudsindicatie

artikel 220g Gemeentewet, artikel IVa Belastingplan 2006, ontheffingsbesluit voor hogere ozb tarieven voordat voor een dergelijk ontheffingsbesluit een wettelijke basis bestond.

Uitspraak

Nr. 09/02588

9 april 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 2009, nr. 07/00609, betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Beuningen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Beuningen is gehandhaafd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 06/4281) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Met ontheffing van gedeputeerde staten kan de raad van een gemeente op grond van artikel 220g van de Gemeentewet (tekst 2006, hierna: de Gemeentewet) een hoger tarief voor de onroerendezaakbelastingen vaststellen dan op grond van artikel 220f van die wet is toegestaan.

Artikel IVa van de Wet van 15 december 2005, Stb. 683 (Belastingplan 2006), bepaalt dat een besluit van gedeputeerde staten omtrent ontheffing voor het jaar 2006, geacht wordt te zijn genomen op grond van het op 1 januari 2006 in werking getreden artikel 220g van de Gemeentewet.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de vaststelling van een hoger tarief in het onderhavige geval rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, nu het besluit tot ontheffing door gedeputeerde staten is genomen in 2005, derhalve voordat artikel 220g van de Gemeentewet in werking was getreden.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat artikel IVa van het Belastingplan 2006 een toereikende rechtsbasis vormt voor de ontheffing die in het onderhavige geval in 2005 verleend is.

3.4. Het eerste middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat het ontheffingsbesluit op het moment van afgeven moet zijn terug te voeren op een wet in formele zin.

3.5. Het middel faalt. Uit artikel IVa van het Belastingplan 2006 vloeit voort dat vaststelling door de raad van een gemeente van een hoger tarief als bedoeld in artikel 220g van de Gemeentewet, voor het jaar 2006 ook rechtsgeldig kan plaatsvinden in gevallen waarin gedeputeerde staten daartoe ontheffing hebben verleend op een tijdstip waarop voor een dergelijk ontheffingsbesluit nog geen wettelijke basis bestond. Aldus bood de wet in formele zin een grondslag voor het onderhavige ontheffingsbesluit.

3.6. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2010.