Hoge Raad, 16-04-2010, BM1241, 09/01744
Hoge Raad, 16-04-2010, BM1241, 09/01744
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 april 2010
- Datum publicatie
- 16 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BM1241
- Zaaknummer
- 09/01744
Inhoudsindicatie
Artikel 3.87 Wet IB 2001 en artikel 16, lid 3, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Geen recht op reisaftrek indien geen plaatsbewijzen kunnen worden getoond.
Uitspraak
Nr. 09/01744
16 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 maart 2009, nr. 07/01002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/560) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende woonde in 2004 in Utrecht en was vier dagen per week elders in dienstbetrekking werkzaam.
3.1.2. Belanghebbende heeft bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 een bedrag van € 1816 wegens reisaftrek in aanmerking genomen.
3.1.3. Belanghebbende beschikt over een reisverklaring als bedoeld in artikel 3.87, lid 11, Wet IB 2001 (tekst 2004; hierna: de Wet). Zij beschikt niet meer over de in artikel 16, lid 3, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) bedoelde plaatsbewijzen.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op de reisaftrek als bedoeld in artikel 3.87 van de Wet. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Tegen dit oordeel zijn de klachten van belanghebbende gericht.
3.3. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op de reisaftrek omdat zij niet beschikt over plaatsbewijzen. Uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van het bepaalde in artikel 3.87 van de Wet en artikel 16, lid 3, van de Uitvoeringsregeling volgt dat een werknemer die niet beschikt over een openbaar-vervoerverklaring, het bewijs dat hij met een bepaalde regelmaat met het openbaar vervoer tussen woning en werk heeft gereisd slechts kan leveren door aan de inspecteur op diens verzoek een reisverklaring en de plaatsbewijzen te tonen. Voor zover de klachten zich richten tegen dit oordeel van het Hof, falen zij.
3.4. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2010.