Hoge Raad, 16-04-2010, BM1243, 09/04036
Hoge Raad, 16-04-2010, BM1243, 09/04036
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 april 2010
- Datum publicatie
- 16 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BM1243
- Zaaknummer
- 09/04036
Inhoudsindicatie
Woz waardering. Terugwijzing naar heffingsambtenaar omdat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord.
Uitspraak
Nr. 09/04036
16 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 augustus 2009, nr. 09/00043, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking op de voet van artikel 29a van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 bekend gemaakt.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze beschikking ingediende bezwaarschrift in beroep gekomen bij de Rechtbank te Rotterdam.
Nadien heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Lansingerland alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar bij welke uitspraak de waarde is gehandhaafd.
De Rechtbank te Rotterdam (nr. AWB 07/3384 WOZ-BER1) heeft het beroep wegens niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep ongegrond verklaard voor zover het geacht wordt gericht te zijn tegen de alsnog gedane uitspraak.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op het bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen, hoewel belanghebbende verzocht had om te worden gehoord.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende is benadeeld door het feit dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat, voor zover er sprake is geweest van vormverzuimen, deze in eerste aanleg bij de Rechtbank afdoende zijn hersteld.
3.4. Voor zover de klachten zich hiertegen richten, moet worden vooropgesteld dat van een verzuim om de belanghebbende in de bezwaarfase te horen mede sprake is in een geval als het onderhavige, waarin de belanghebbende beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift, en hij op het moment waarop hij beroep instelde nog niet door de heffingsambtenaar op zijn bezwaar is gehoord, hoewel hij in overeenstemming met artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2006) daarom had verzocht.
3.5. Met zijn in 3.3 weergegeven oordeel heeft het Hof kennelijk beoogd tot uitdrukking te brengen dat belanghebbende door de gang van zaken niet is benadeeld. Dit oordeel behoefde nadere motivering, aangezien een hof niet kan volstaan met de enkele redengeving dat een verzuim als het onderhavige reeds is hersteld doordat de belanghebbende zijn bezwaren in beroep en in hoger beroep schriftelijk uiteen heeft kunnen zetten en mondeling heeft kunnen toelichten.
Die omstandigheid zal in de regel wel voldoende zijn, indien het hof tevens vaststelt dat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de heffingsambtenaar en de belanghebbende (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake, aangezien belanghebbende en de heffingsambtenaar (uiteindelijk) van mening verschilden over de waarde van de woning.
3.6. Voor zover de klachten opkomen tegen het onder 3.3 bedoelde oordeel slagen zij derhalve. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
3.7. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat belanghebbende door de gang van zaken in de bezwaarfase niet zou zijn benadeeld. De uitspraak op het bezwaarschrift moet derhalve worden vernietigd. Nu het Hof belanghebbende niet in het gelijk heeft gesteld, en belanghebbende het Hof ook niet heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien, dient de zaak te worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie. De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof en het geding voor de Rechtbank.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar,
draagt de heffingsambtenaar op om met inachtneming van dit arrest opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,
gelast dat de gemeente Lansingerland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 107, en gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 39, derhalve in totaal € 256,
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 322.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2010.