Hoge Raad, 21-05-2010, BM5145, 09/02117
Hoge Raad, 21-05-2010, BM5145, 09/02117
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 mei 2010
- Datum publicatie
- 21 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BM5145
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4429, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 09/02117
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; artikel 3.2 Wet IB; onzakelijke winstverdeling tussen firmanten; waardering vordering op firmanten.
Uitspraak
Nr. 09/02117
21 mei 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 april 2009, nr. 07/01005, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/11746) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is tezamen met B en C firmant in de V.O.F. A (hierna: de V.O.F.).
Volgens de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 en 2002 was de winst van de V.O.F. zodanig verdeeld dat belanghebbende recht had op 10 percent, B op 40 percent en C op 50 percent van de winst. Hierbij werd geen rekening gehouden met een arbeidsbeloning.
Volgens de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 was de winst zodanig verdeeld dat belanghebbende recht had op 80 percent, en B en C ieder op 10 percent van de winst. De winst van de V.O.F. bedroeg volgens de jaarstukken -/- € 9560. Aan belanghebbende is een arbeidsvergoeding van € 1800 toegekend en aan de beide andere firmanten is ieder een arbeidsvergoeding van € 12.000 toegekend. Het te verdelen resultaat was dientengevolge -/- € 35.360.
Belanghebbende genoot in de jaren 2001, 2002 en 2003 tevens inkomsten uit dienstbetrekking ten bedrage van respectievelijk € 52.173, € 53.121 en € 54.305.
Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.775. Hierin heeft hij een negatief bedrag aan belastbare winst uit onderneming opgenomen ten bedrage van € 26.489.
De Inspecteur heeft de winstverdeling gecorrigeerd en het winstaandeel vastgesteld op -/- € 1763, hetgeen resulteerde in een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 45.528.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat onafhankelijke derden een dergelijke winstverdeling niet overeen zouden zijn gekomen, en dat de door belanghebbende verdedigde wijze van winstverdeling onder de omstandigheden van het geval veeleer ingegeven lijkt te zijn door persoonlijke en fiscale motieven dan door zakelijke (ondernemings)motieven. Het Hof heeft hieraan het oordeel verbonden dat ook voor het onderhavige jaar fiscaal de voor de jaren 2001 en 2002 geldende winstverdeling moet worden gevolgd.
3.3.1. Voor zover de klachten zich tegen de hiervoor in onderdeel 3.2 vermelde oordelen richten, falen zij. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd.
3.3.2. De klachten houden voorts in dat indien wordt uitgegaan van de winstverdeling in de jaren 2001 en 2002 belanghebbende - als enige kapitaalverschaffer van de V.O.F. - dientengevolge een vordering op zijn medefirmanten zou hebben ter zake van de aanzuivering door hen van hun negatieve firmakapitalen. Het Hof heeft miskend, aldus de klachten, dat wegens de onvolwaardigheid van die vorderingen een groter verlies voor rekening van belanghebbende zou zijn gekomen dan slechts het verlies dat voortvloeit uit vorenbedoelde winstverdeling. De klachten slagen in zoverre. Het Hof heeft de stelling ten onrechte niet behandeld. Immers, omdat deze vorderingen tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende zouden hebben behoord, zou een afwaardering daarvan ten laste van belanghebbendes winst zijn gekomen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. E.N. Punt.