Hoge Raad, 12-11-2010, BM7292, 09/01376
Hoge Raad, 12-11-2010, BM7292, 09/01376
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 november 2010
- Datum publicatie
- 12 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BM7292
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM7292
- Zaaknummer
- 09/01376
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Artikel 16 AWR. Navordering ter zake van film-CV’s; is sprake van een nieuw feit?
Uitspraak
Nr. 09/01376
12 november 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2009, nr. BK-08/00046, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/5301/IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 11 mei 2010 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft ter zake van zijn deelname als commanditaire vennoot in B C.V. in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 een verlies uit onderneming aangegeven. Bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 met dagtekening 5 december 2001 heeft de Inspecteur op dit punt de aangifte gevolgd. Met dagtekening 8 november 2005 is vervolgens de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het desbetreffende verlies alsnog is gecorrigeerd omdat de CV naar de mening van de Inspecteur geen onderneming dreef.
3.2.1. In cassatie is in geschil of het vereiste van het zogenoemde nieuw feit aan de onderhavige navordering in de weg stond.
3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur bij het vaststellen van de (primitieve) aanslag geen ambtelijk verzuim heeft begaan. Voor zover de klachten zich tegen dit oordeel richten, kunnen zij niet tot cassatie leiden. 's Hofs beslissing wordt zelfstandig gedragen door zijn oordeel dat de aard van de bij de - in onderdeel 2.32 van de uitspraak van de Rechtbank genoemde - brief van 4 februari 2004 aan de Inspecteur verstrekte gegevens - het betreft met name de bij die brief meegezonden (in onderdeel 2.32 van de uitspraak van de Rechtbank weergegeven) 'licence agreement' - meebrengt dat bij de Inspecteur redelijkerwijs het vermoeden kon rijzen dat de aanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld, zodat hier sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Hierbij is mede in aanmerking te nemen het heden in de zaak met nummer 08/04535 uitgesproken arrest, dat in geanonimiseerde vorm aan dit arrest is gehecht. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat in aanmerking genomen 's Hofs oordeel dat de license agreement aan het licht bracht het tot dan toe aan de Inspecteur onbekende feit dat de film niet voor rekening en risico van de CV was geëxploiteerd, alsmede 's Hofs hierop gebaseerde conclusie dat de CV geen onderneming dreef - welke oordelen ook in de onderhavige zaak in cassatie niet worden bestreden - het oordeel van het Hof dat de Inspecteur aan de navorderingsaanslag een nieuw feit ten grondslag kon leggen dat los stond van de feiten waarvan hij ten tijde van de vaststelling van de primitieve aanslag op de hoogte was of had kunnen zijn, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat dat oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst en ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is.
3.3. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, A.R. Leemreis, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2010