Home

Hoge Raad, 24-12-2010, BM9252, 09/02964

Hoge Raad, 24-12-2010, BM9252, 09/02964

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 december 2010
Datum publicatie
24 december 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM9252
Formele relaties
Zaaknummer
09/02964

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.90 en 3.91, lid 1, letter c, Wet IB 2001. Bijzondere kennis met betrekking tot met uitponding te behalen voordeel?

Uitspraak

Nr. 09/02964

24 december 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 juni 2009, nr. 08/00061, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 06/2469) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 1 juni 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 18 maart 2002 een gebouw bestaande uit negen afzonderlijke woningen (hierna ook: de onroerende zaak) gekocht.

3.1.2. Op respectievelijk 2 augustus 2002, 29 oktober 2002 en 25 november 2002 heeft belanghebbende de appartementsrechten met betrekking tot drie woningen verkocht. De levering heeft plaatsgevonden op respectievelijk 17 september 2002, 16 december 2002 en 20 januari 2003.

3.1.3. De onroerende zaak is bij notariële akte van 17 september 2002 kadastraal in appartementen gesplitst.

3.2. Voor het Hof was in geschil of het resultaat dat is behaald met de verkoop van de twee appartementen die in het jaar 2002 zijn geleverd, door de Inspecteur terecht als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord, gelet op de bij belanghebbende reeds voor het moment van aankoop aanwezige kennis dat een deel van de bewoners van de onroerende zaak hun appartement zou willen kopen, in welk geval belanghebbende door verkoop van losse appartementen winst kon genereren, hetgeen kon worden ontleend aan het verschil tussen de aankoopprijs en de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.

3.3.1. Dienaangaande dient te worden vooropgesteld dat het uitponden van onroerende zaken - zoals aan de orde in de onderhavige zaak - niet zonder meer tot belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden leidt. Van een belastbaar resultaat is wel sprake indien de uitponding gepaard gaat met werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Eveneens is bij uitponding sprake van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden indien bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die uitponding voordeel heeft kunnen behalen (HR 9 oktober 2009, nr. 43035, LJN BI0481, BNB 2010/117).

3.3.2. Het Hof heeft zijn hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel kennelijk gebaseerd op bij belanghebbende aanwezige bijzondere kennis. Uit 's Hofs uitspraak blijkt evenwel onvoldoende waarin het bijzondere karakter van de door het Hof in aanmerking genomen kennis schuilt. De wetenschap dat bij een deel van de huurders van een appartementencomplex de wens leeft het door hen gehuurde appartement te kopen en dat er een verschil bestaat tussen de aankoopprijs van een verhuurde onroerende zaak en de WOZ-waarde van die onroerende zaak is op zichzelf geen kennis die als bijzonder kan worden aangemerkt. Voorts sluit de gegeven motivering niet aan bij de door het Hof vastgestelde feiten, nu blijkens die feiten de in het onderhavige jaar verkochte appartementsrechten werden verkocht aan derden. Aldus is 's Hofs oordeel onvoldoende gemotiveerd. Voor zover de middelen zich tegen het in 3.2 vermelde oordeel richten, slagen zij derhalve.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1932 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2010.