Hoge Raad, 24-12-2010, BM9257, 09/03431
Hoge Raad, 24-12-2010, BM9257, 09/03431
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 december 2010
- Datum publicatie
- 24 december 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BM9257
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9257
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4477, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/03431
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 3.8, 3.25, 3.26 en 3.27 Wet IB 2001. Overname pensioenverplichting: deel van de overnamevergoeding dat is toe te rekenen aan na-indexatie aftrekbaar in het jaar van overname?
Uitspraak
Nr. 09/03431
24 december 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 juli 2009, nr. AWB 08/709 VPB, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 7 juni 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is enig aandeelhouder van twee werkmaatschappijen. De aandeelhouders van belanghebbende zijn E (21 percent; hierna: E), E Holding B.V. (39,5 percent; hierna: E Holding) en F Holding B.V. (39,5 percent; hierna: F Holding).
3.1.2. Belanghebbende heeft aan haar directeuren, E en F (hierna: F), pensioenrechten toegekend. Zij heeft de opbouw van de pensioenen in eigen beheer gehouden en daarvoor op haar balans voorzieningen gevormd.
3.1.3. Per 1 januari 2004 is de pensioenverplichting ten behoeve van E overgenomen door E Holding en de pensioenverplichting ten behoeve van F door F Holding. Bij het bepalen van de overnamevergoedingen is rekening gehouden met een na-indexatie van 2 percent, een rekenrente van 4 percent en een kostenopslag van € 20.000 per overgenomen pensioenverplichting. Het verschil tussen de overnamevergoedingen en de boekwaarde van de pensioenverplichtingen per 31 december 2003 heeft belanghebbende ten laste van haar winst over 2004 gebracht.
3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of het gedeelte van de overnamevergoedingen, groot € 250.477, dat is toe te rekenen aan de hiervoor in 3.1.3 vermelde na-indexatie (hierna: de indexatielast) ten laste van de winst over het jaar 2004 kan worden gebracht.
3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vraag of en in hoeverre de indexatielast ten laste van de winst over het jaar 2004 kan worden gebracht, dient te worden beantwoord met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.25 tot en met 3.66 Wet IB 2001, dat de indexatielast op grond van artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 bij het bepalen van de in het onderhavige jaar genoten winst buiten aanmerking blijft en dat artikel 3.27, lid 1, Wet IB 2001 op grond van het derde lid van die bepaling niet van toepassing is, omdat gesteld noch gebleken is dat E Holding en F Holding lichamen zijn als bedoeld in artikel 3.27, lid 3, Wet IB 2001. De middelen keren zich tegen deze oordelen.
3.4.1. Artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 bepaalt dat bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst kosten en lasten voor zover deze, al dan niet door tussenkomst van derden, rechtstreeks of zijdelings verband houden met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar, buiten aanmerking blijven, ook al zou de omvang van deze kosten en lasten reeds bij het einde van het jaar vaststaan. Blijkens de regeling van artikel 3.27 Wet IB 2001 geldt deze bepaling niet alleen voor de waardering van een in eigen beheer gehouden pensioenverplichting, maar in beginsel ook indien deze verplichting bij een derde is ondergebracht. Artikel 3.26, lid 1, Wet IB 2001 blijft daarom ook na overname van een pensioenverplichting door een derde - tegen een vergoeding in de vorm van een jaarlijkse premie dan wel van een eenmalige koopsom - onverminderd van kracht, tenzij de uitzondering van artikel 3.27 Wet IB 2001 van toepassing is. Het Hof heeft, in cassatie niet bestreden, geoordeeld dat F Holding en E Holding geen lichamen zijn als bedoeld in artikel 3.27, lid 3, Wet IB 2001. Artikel 3.26 Wet IB 2001 blijft derhalve ook na de overname van de onderhavige pensioenverplichtingen door E Holding en F Holding met betrekking tot die verplichtingen van toepassing.
3.4.2. Alle middelen stuiten op het hiervoor in 3.4.1 overwogene af.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2010.