Hoge Raad, 09-07-2010, BN0625, 09/01670
Hoge Raad, 09-07-2010, BN0625, 09/01670
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 juli 2010
- Datum publicatie
- 9 juli 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BN0625
- Zaaknummer
- 09/01670
Inhoudsindicatie
Art. 25, lid 1, IW 1990. Art. 25, lid 1 en 2, Leidraad IW 1990 (tekst 2006). Dwangbevel. Uitstel van betaling. Bezwaarschrift kwalificeert niet mede als een verzoek om uitstel van betaling; het bestreden bedrag van de aanslag is niet vermeld
Uitspraak
Nr. 09/01670
9 juli 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 juni 2009, nr. 08/00142, betreffende de aan hem in rekening gebrachte kosten van betekening.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is ter zake van de akte van betekening van een dwangbevel tot betaling betreffende een hem over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting door de Ontvanger op 5 december 2006 een bedrag van € 2470 aan kosten in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB07/2482) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en de in rekening gebrachte kosten verminderd tot nihil.
De Ontvanger heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het tegen de uitspraak van de Ontvanger ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 oktober 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De aanslag diende uiterlijk op 8 november 2006 te zijn betaald. Omdat het verschuldigde bedrag niet werd voldaan, volgde op of omstreeks 17 november 2006 een aanmaning. Ook daarna heeft belanghebbende het verschuldigde bedrag niet betaald.
3.1.2. Belanghebbende heeft met dagtekening 1 december 2006 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De inhoud van het pro forma bezwaarschrift luidde - voor zover in cassatie van belang - als volgt:
"Namens onze cliënt X te Z tekenen wij hierbij bezwaar aan tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting d.d. 25 oktober 2006, aanslagnummer 001, ten bedrage van € 36.618,- (€ 30.754,- BTW, € 3.075,- boete en € 2.789,- heffingsrente), over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005. De motivering van ons bezwaar zullen wij u zo spoedig mogelijk doen toekomen."
3.1.3. Op 5 december 2006 is met toepassing van artikel 13, lid 1, van de Invorderingswet 1990 een dwangbevel uitgevaardigd. Aan belanghebbende zijn op grond van artikel 3, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen kosten van betekening in rekening gebracht.
3.2. Voor het Hof was in geschil of aan belanghebbende terecht kosten van betekening in rekening zijn gebracht. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe overwogen dat het door belanghebbende hiervoor in 3.1.2 weergegeven bezwaarschrift niet op de voet van artikel 25, § 2, lid 1a, van de Leidraad Invordering 1990 is aan te merken als een verzoek om uitstel van betaling, aangezien daarin niet het bestreden bedrag van de naheffingsaanslag is vermeld. Hiertegen richt zich het middel.
3.3. Het middel faalt. Het hiervoor in 3.2 bedoelde oordeel, waarin besloten ligt het oordeel van het Hof dat belanghebbende er in haar bezwaarschrift niet blijk van heeft gegeven dat haar bezwaren het volledige bedrag van de naheffingsaanslag - en daarmee de bedragen van de met die aanslag samenhangende beschikkingen inzake de boete en de heffingsrente - betroffen, is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat daartegen in cassatie niet met vrucht kan worden opgekomen. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift terecht niet aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.