Hoge Raad, 09-07-2010, BN0631, 09/03083
Hoge Raad, 09-07-2010, BN0631, 09/03083
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 juli 2010
- Datum publicatie
- 9 juli 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BN0631
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ1569, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/03083
Inhoudsindicatie
7:15, lid 2, van de Awb, ambtshalve aanslag opgelegd met verzuimboete. Bij bezwaar vervalt de boete i.v.m. avas. Geen vergoeding bezwaarkosten.
Uitspraak
nr. 09/03083
Arrest
9 juli 2010
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juni 2009, nr. BK-08/00298, betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een verzuimboete. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de aanslag verminderd en de boetebeschikking vernietigd. Voorts heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende afgewezen om een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/7201/IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. In het onderhavige geval is belanghebbendes aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het belastingjaar 2004 niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend. De Inspecteur heeft belanghebbende in verband hiermee een verzuimboete als bedoeld in artikel 67a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) opgelegd. De boetebeschikking is in bezwaar vernietigd op grond van een door belanghebbende in de bezwaarfase gedaan beroep op afwezigheid van alle schuld.
3.1.2. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het Hof heeft hem die aanspraak ontzegd. Hiertegen richt zich het middel.
3.2.1. Het middel betoogt onder meer dat een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld steeds meebrengt dat het opleggen van een boete als de onderhavige verwijtbaar onrechtmatig is geweest in de zin van artikel 7:15, lid 2, van de Awb.
3.2.2. Het middel faalt in zoverre. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de verzuimboete op de hoogte was van feiten en omstandigheden die in het onderhavige geval een beroep op afwezigheid van alle schuld zouden rechtvaardigen. Het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb brengt niet mee dat een inspecteur gehouden is zich van de mogelijke aanwezigheid van dergelijke feiten en omstandigheden te vergewissen alvorens hij een verzuimboete oplegt. In dit verband verdient opmerking dat de wettelijke regeling een inspecteur alleen bij vergrijpboeten verplicht om de belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de boete in kennis te stellen van zijn voornemen daartoe, en de gelegenheid te bieden dit voornemen te betwisten.
3.2.3. Het middel faalt ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.