Home

Hoge Raad, 21-12-2010, BO3408, 09/01921

Hoge Raad, 21-12-2010, BO3408, 09/01921

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 december 2010
Datum publicatie
22 december 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BO3408
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO3408
Zaaknummer
09/01921

Inhoudsindicatie

Rechtsbijstand m.b.t. het politieverhoor (Salduz-verweer). De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BH3079. Gelet op dat arrest had het Hof er blijk van moeten geven te hebben onderzocht of verdachte is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor en of hem de gelegenheid is geboden van dat recht gebruik te maken dan wel of hij daarvan ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. Nu het Hof dat heeft nagelaten, is de verwerping van het verweer ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

21 december 2010

Strafkamer

Nr. 09/01921

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 13 maart 2009, nummer 21/002096-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd zonder dat hij voorafgaand aan zijn verhoor in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen niet bij de bewijsvoering van feit 1 mag worden betrokken.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij op 16 april 2007 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pak sinaasappelsap toebehorende aan Albert Heijn."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]

"[betrokkene 1] doet aangifte namens Albert Heijn op de [a-straat 1-2] te Utrecht wegens diefstal gepleegd op 16 april 2007. Het goed dat is ontvreemd betreft een pak sinaasappelsap, merk AH, prijs € 2,69. De verdachte heeft opgeven te zijn [verdachte], geboren [geboortedatum] 1976."

b. een proces-verbaal van politie van voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

"Ik zag dat verdachte de kassa passeerde met een pak gekoelde sap in een krant gewikkeld. Ik vroeg of hij deze had afgerekend en hij vertelde dat hij dit pak sap had gekocht in Kanaleneiland. Ik vroeg of hij even mee wilde gaan naar kantoor om dat te controleren. Uit de camerabeelden en de temperatuur van het pak sap (9 graden) bleek dat hij het inderdaad hier uit het schap heeft gehaald. Toen wij hem daarmee confronteerde bekende hij ook dit te hebben gedaan."

c. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

"U vraagt mij hoe ik zag dat het een gekoeld pak sap betrof welke ik in de krant gewikkeld zat. Ik zag dat aan de oranje ronde schroefdop die uit de krant stak. Niet gekoelde dranken hebben namelijk een witte schroefdop.

Ik heb helaas niet gezien dat verdachte dit gekoeld pak sap in de krant wikkelde. Wel werd er door mij en de bedrijfsleider later naar de camerabeelden gekeken. Ik zag op de beelden dat de verdachte binnen kwam met de krant dicht opgevouwen in zijn hand. Ik zag dus dat er niets in de krant gewikkeld zat."

d. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"U vertelt mij dat ik vandaag diefstal heb gepleegd bij Albert Heijn aan de Voorstraat: Ja, dat klopt wel. U vraagt mij wat ik gestolen heb: Iets van drinken, ik had dorst.

U vertelt mij dat het een pak sinaasappelsap was: Ja, dat kan wel. U vraagt mij hoe ik het gedaan heb: Dat weet ik niet meer. Ik heb het gepakt en niet afgerekend. Dat weet ik nog. Ik weet dat ik schuldig ben aan diefstal, ik weet dat ik geen toestemming had van de eigenaar het goed weg te nemen en toe te eigenen."

e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Op maandag 16 april 2007, omstreeks 14:15 uur waren wij ter plaatse in de Albert Heijn winkel, gevestigd in de [a-straat 1-2] te Utrecht. Wij waren daar omdat er een man was aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. De verdachte gaf op te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats].

Nadat wij verdachte hadden overgenomen zagen wij dat de winkel voorzien was van cameratoezicht. De opgenomen beelden vanuit de winkel worden bewaard. Op deze beelden zaten wij dat verdachte op enig moment, enkele minuten voor de aanhouding, de winkel binnenkomt. Wij zagen dat verdachte in zijn handen een aantal kranten had. Duidelijk was te zien dat er in deze kranten niets verstopt zat, tenminste in elk geval geen pak jus d'orange. Tevens zagen wij dat er onder zijn andere kledingstukken ook geen pak jus d'orange verstopt kon zitten. Deze kledingstukken vertoonden namelijk geen opvallende bollingen of iets dergelijks."

2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Salduz verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting van 27 februari 2009 naar voren gebracht dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een verklaring heeft afgelegd zonder dat hij in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM gewezen op 27 november 2008, 36391/02 (Salduz v. Turkije), en concludeert dat de afgelegde verklaring niet tot het bewijs gebezigd mag worden.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Uit het dossier kan worden afgeleid dat de gebruikelijke piketprocedure is gevolgd en dat niet is gebleken dat verdachte door de verbalisant die hem op 16 april 2007 heeft verhoord is afgehouden van enig contact met zijn raadsman. Evenmin is gesteld of gebleken dat verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd.

Het hof verwerpt derhalve het verweer."

2.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2009 (LJN BH3079, NJ 2009, 349) het volgende overwogen:

"2.5. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.

Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken."

2.5. Gelet op dat arrest had het Hof er blijk van moeten geven te hebben onderzocht of de verdachte is gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor en of hem de gelegenheid is geboden van dat recht gebruik te maken dan wel of hij daarvan ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. Nu het Hof dat heeft nagelaten, is de verwerping van het verweer ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.

3. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 21 december 2010.