Hoge Raad, 26-11-2010, BO5026, 10/00265
Hoge Raad, 26-11-2010, BO5026, 10/00265
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 november 2010
- Datum publicatie
- 26 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BO5026
- Zaaknummer
- 10/00265
Inhoudsindicatie
Art. 5.3 Wet IB 2001. Waardering vordering op malafide beleggingsmakelaar.
Uitspraak
Nr. 10/00265
26 november 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 december 2009, nrs. 08/202 en 08/203, betreffende een navorderingsaanslag en een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2004 een navorderingsaanslag en voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te Leeuwarden (nrs. AWB 07/2958 en 07/2959) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur en de navorderingsaanslag vernietigd en de aanslag verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Op of omstreeks 13 mei 2004 heeft belanghebbende aan A (hierna: A) een bedrag verstrekt van € 50.000. A verplichtte zich dit bedrag te beleggen en aan belanghebbende een rente te voldoen van 21 percent voor een half jaar. Ook vele anderen legden gelden in bij A.
3.1.2. In 2005 is bekend geworden dat A geld "rondpompte" in die zin dat hij met nieuwe inleggelden zijn verplichtingen jegens eerdere inleggers financierde.
3.1.3. Op 16 november 2004 is bij belanghebbende een rendement van € 10.500 bijgeschreven. Op dat moment heeft belanghebbende zijn inleg verlengd.
3.1.4. Op 31 december 2004 hadden ongeveer 1400 personen een bedrag ingelegd bij A van in totaal circa € 127 miljoen.
3.1.5. In de maanden januari en februari 2005 hebben zich nog nieuwe inleggers gemeld bij A.
3.1.6. Vanaf 8 maart 2005 voldeed A niet meer aan zijn verplichtingen. Op 15 juni 2005 is hij in staat van faillissement verklaard.
3.2.1. In geschil is de waarde van de vordering die belanghebbende aan het einde van 2004 en aan het begin van 2005 (hierna: de peildatum) uit hoofde van zijn inleg van € 50.000 op A had, in verband met de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in het jaar 2004 respectievelijk 2005.
3.2.2. Het Hof heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op 50 percent van de nominale waarde, derhalve op € 25.000. Hiertegen richten zich de klachten.
3.3. Waardebepaling in goede justitie leent zich slechts in beperkte mate voor motivering (vgl. HR 15 januari 2010, nr. 07/13305, LJN BK9136, BNB 2010/80). Het Hof heeft zijn beslissing gemotiveerd onder verwijzing naar hetgeen achteraf is komen vast te staan omtrent de werkelijke toestand op de peildatum, waaronder met name het feit dat reeds vanaf begin 2003 sprake was van een "beleggingspiramide". Mede gelet op het feit dat rond de peildatum nog nieuwe inleggers toetraden - waaruit het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft afgeleid dat de door hen ingelegde gelden konden worden besteed aan het uitbetalen van andere inleggers - heeft het Hof bij gebreke van nauwkeuriger gegevens kunnen en mogen oordelen dat de waarde van belanghebbendes vordering op peildatum in goede justitie was te waarderen op 50 percent van de nominale waarde. Onder de in dit geding vastgestelde omstandigheden en gelet op het debat van partijen was het Hof niet gehouden zijn schatting nader te motiveren. Het oordeel van het Hof kan overigens wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De klachten stuiten hierop af.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2010.