Home

Hoge Raad, 07-01-2011, BL0214, 09/00617

Hoge Raad, 07-01-2011, BL0214, 09/00617

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 januari 2011
Datum publicatie
7 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BL0214
Formele relaties
Zaaknummer
09/00617

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 3.14 Wet IB 2001. Mededingingsboete valt in zijn geheel onder de aftrekuitsluiting.

Uitspraak

Nr. 09/00617

7 januari 2011

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 31 december 2008, nr. AWB 08/2916, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 december 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Een met belanghebbende in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) gevoegde dochtermaatschappij oefent het bedrijf van aannemer uit.

3.1.2. Bij schrijven van 29 juni 2006 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) belanghebbende als volgt geïnformeerd:

"(...) Hierbij ontvangt u het besluit waarbij aan uw onderneming een boete is opgelegd wegens overtreding van de Mededingingswet in de sector Burgerlijke & Utiliteitsbouw (hierna:'B&U') in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. Dit besluit is tot stand gekomen in het kader van de versnelde procedure. In dit verband is de boete voor uw onderneming verminderd met 15%. Door deelname aan deze procedure en betaling van de boete maakt u voor de activiteiten uit deze periode 'schoon schip' bij de NMa. (...)

Vaststelling hoogte van de boete

Bij vaststelling van de boete voor uw onderneming hebben de opgaven Aanbestedingsomzet 2001 van alle tot uw onderneming behorende rechtspersonen tezamen als uitgangspunt gediend voor het bepalen van de boetegrondslag en daarmee de hoogte van de boete. (...)"

3.1.3. Het in het schrijven van 29 juni 2006 bedoelde boetebesluit luidt, voor zover van belang:

"4. De onderneming X bestaat uit X1 en alle werkmaatschappijen waarover deze rechtspersoon in de periode van januari 1998 tot en met december 2001 volledige zeggenschap heeft gehad en die actief zijn op het gebied van B&U-werken, waaronder in ieder geval E B.V. (hierna tezamen aangeduid als 'de Onderneming').

Besluit

5. De Raad legt een boete op van EUR 129.888,00 aan de volgende natuurlijke en/of rechtspersonen:

X1, gevestigd te Z,

E B.V., gevestigd te Z.

Bovengenoemde natuurlijke en/of rechtspersonen zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel.

Dit besluit richt zich tot ieder van bovengenoemde natuurlijke en/of rechtspersonen."

3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of de hiervoor in 3.1.3 genoemde boete volledig onder de aftrekuitsluiting van artikel 8, lid 1, van de Wet in verbinding met artikel 3.14, lid 1, aanhef en letter c, Wet IB 2001 valt.

3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat tekst noch wetsgeschiedenis van artikel 3.14 Wet IB 2001 steun bieden aan de opvatting van belanghebbende dat met betrekking tot bestuurlijke boeten een splitsing kan worden gemaakt in een deel dat wel en een deel dat niet is gericht op bestraffing van degene die een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift pleegt of medepleegt.

3.4. Het middel keert zich tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel met een rechtsklacht. Het middel betoogt dat een door de NMa opgelegde boete (mede) een voordeelontnemend karakter heeft en dat het bedrag van de voordeelontneming aftrekbaar is. Het middel faalt, omdat het oordeel van de rechtbank juist is. De onderhavige boete is opgelegd op grond van artikel 56, lid 1, aanhef en letter c, van de Mededingingswet en is als zodanig gericht op bestraffing van de persoon aan wie een in die bepaling vermelde overtreding kan worden toegerekend. De omstandigheid dat bij het opleggen van de boete mede met de bij de overtreding betrokken omzet rekening kan worden gehouden, maakt dit niet anders. Het ligt in de rede dat mede die omzet in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de ernst van de overtreding die met de boete wordt bestraft. Van een aan de boete ten grondslag liggende vaststelling van het door de beboete persoon met de overtreding behaalde voordeel is ook geen sprake.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2011.